tijdvak van zeer uitgebreid internationaal wetenschappelijk onderzoek door geleerden van vele landen, met het doel om door gemeenschappelijke inspanning onze kennis van de vaste aarde en de haar omringende dampkring uit te breiden, voor het eerst gehouden van 1.7.1957—31.12.1958. Een tweede Internationaal Geofysisch Jaar werd georganiseerd in de jaren 1964-65.
Op meer beperkte schaal werd een zelfde opzet reeds uitgevoerd tijdens de internationale pooljaren 1882—83 en 1932—33. Vanwege de grote invloed van de zonnevlekken op onze dampkring werd in 1957—58 een tijdvak gekozen, waarin verwacht kon worden dat het aantal zonnevlekken een maximum zou bereiken. Tijdens het pooljaar 1932— 33 was de zonnevlekkenactiviteit juist minimaal. Ook in 1964—65 werd een zonnevlekkenminimum verwacht, zodat men toen wel sprak van de ‘Internationale Jaren van de Rustige Zon’. Er werden geofysische waarnemingsstations geconcentreerd in bepaalde gebieden, nl. het zuidpoolgebied, de poollichtgordels, de equatoriale zone en de streken langs de meridianen van 10° OL—140° OLen70-80° WL. Aan het onderzoek werd door 55 landen deelgenomen.
Het meest spectaculaire onderdeel van het programma vormden de onderzoekingen met raketten en kunstmanen, die door de VS en de USSR werden gelanceerd. Twaalf landen organiseerden expedities naar het zuidpoolgebied. De bijdrage van Nederland en België bestond o.m. in het uitrusten van enkele Belg.-Ned. zuidpoolexpedities en het uitvoeren van een raketexperiment in Suriname in 1965.