Duits socioloog, *9.11.1891 München, ♱l6.6.1952 (op thuisreis van Canada). Geiger was sinds 1928 hoogleraar aan de technische hogeschool van Brunswijk, emigreerde in 1933 naar Denemarken, waar hij sinds 1938 hoogleraar was te Aarhus, van waaruit hij de ontwikkeling van de sociologie in Denemarken stimuleerde.
Geiger was gebiologeerd door m.n. het verschijnsel van de sociale rangorde, d.w.z. van de betekenis, werking en achtergrond van de maatschappelijke gelaagdheid (elite, standen, kasten e.d.). Zijn mening dat deze reeks van fenomenen als veel te statisch van aard werd benaderd, bracht hem tot een confrontatie met eigentijdse en vroegere denkers over de maatschappij, o.a. met K.➝Marx, en tot grondige onderzoekingen, waarbij hij ook biografisch materiaal hanteerde. Zijn kritisch ingestelde en scherp ontledende betoogtrant betrok daarbij ook het fenomeen ideologie en haar camouflerende werking zowel in het maatschappelijk denken in het algemeen als in de sociologie in het bijzonder. Werken: Die Masse und ihre Aktion (1926), Die soziale Schichtung des deutschen Volkes (1932), Erbpflege, Grundlagen, Planung, Grenzen (1934), Aufgaben und Stellung der Intelligenz in der Gesellschaft (1949; oorspr. Deense uitg. 1944), Vorstudien zu einer Soziologie des Rechts (1947), Die Klassengesellschaft im Schmelztiegel (1949; oorspr. Deense uitg. 1948), Ideologie und Wahrheit, eine soziologische Kritik des Denkens (1953), Demokratie ohne Dogma (1963).