v., de wijze waarop de brandstof gas wordt gebracht naar de verbruiker.
(e) Gasdistributie vindt door ondergrondse lokale of interlokale leidingnetten plaats, die geëxploiteerd worden door gemeentelijke, regionale of particuliere bedrijven.
Nederland. Voor de komst van het Groningse aardgas geschiedde de gasdistributie vanuit de centra waar de stadsfabricage plaatsvond. In 1920 telde Nederland 200 gasproducerende bedrijven. Geleidelijk verminderde dit aantal doordat het gas van de ene plaats naar de andere werd vervoerd. De kleinere bedrijven verdwenen, omdat produktie in steeds grotere eenheden rendabeler bleek. In 1950 was het aantal produktiebedrijven gedaald tot 125. De overgang op Gronings aardgas door alle distributiebedrijven had tot gevolg dat eind 1968 voor de openbare gasvoorziening geen gas meer werd geproduceerd.
Het ➝ aardgas wordt door de NV Nederlandse Gasunie naar de gemeentelijke en streekgasbedrijven vervoerd. In de laatste nemen diverse gemeenten, soms een gehele provincie, aan de exploitatie van een bedrijf deel. Deze bedrijven verzorgen de verdere distributie, vanaf een of meer inkoopstations. Het gas wordt vandaaruit in een hoge-drukdistributienet gebracht, dat in vele gevallen ringvormig is aangelegd. Bij regulateurstations komt het gas in het lage-drukdistributienet, waarvan leidingen met zeer verschillende middellijnen deel uitmaken en dat het hoofdleidingnet (van gietijzer, kunststof of asbestcement) wordt genoemd. Via een zgn. dienstleiding (van staal, koper of kunststof), die aangesloten wordt op het hoofdleidingnet, wordt het gas de woningen binnengevoerd.
Vlak voor de ➝ gasmeter is de hoofdkraan aangebracht. Soms is ook een midden-drukdistributienet aanwezig, waarop dan de dienstleidingen aangesloten zijn. Aangezien de verbruikstoestellen niet zijn geconstrueerd op de druk die in dit middendruknet heerst, is bij elke aansluiting (woning) een reduceerinrichting aangebracht, die de gasdruk verlaagt tot 25 mbar. Na de gasmeter komt het gas in de binnenleiding (van staal of koper), waardoor het naar de verbruikstoestellen stroomt.
Omdat het hoog-calorische aardgas alle andere soorten pijpgas heeft vervangen, heeft dit bij de overschakeling invloed gehad op bestaande distributienetten ten aanzien van de dichtheid ervan. Daarnaast dient, doordat het aardgas bovendien op grote schaal voor ruimteverwarming en industriële doeleinden wordt gebruikt, de vervoerscapaciteit van de distributienetten enorm vergroot te worden. België. Hier nam de openbare gasdistributie een aanvang in 1819 met de bouw van de eerste continentale gasfabriek te Brussel. In 1885 waren reeds 79 fabrieken in werking. Na de Eerste Wereldoorlog kwam er een grote ommekeer, toen eveneens een aanvang werd gemaakt met de distributie van het gas van de cokesfabrieken. Ten gevolge van deze concurrentie slonk het aantal gasfabrieken in steeds sneller tempo (ca. 1940). De reden hiervoor was dat de cokes van de gasfabrieken niet steeds voor gebruik in de metaalindustrie geschikt waren, terwijl het gas van de cokesfabrieken zich juist zeer goed leende voor de distributie.
In 1929 werden drie maatschappijen gesticht die het transport en de levering van het gas van de cokesfabrieken verzekerden aan de distributieorganismen, nl. Distrigaz, Savgaz en de Compagnie Régionale de transport d’énergie. Na 1945 evolueerden de transportmaatschappijen naar een diversificatie in hun bevoorradingsplannen en aldus werd eveneens een beroep gedaan op de aanwending van mijngas en gas van de petroleumraffinaderijen. De jongste ontwikkeling was de invoer van aardgas uit Nederland sinds 10.10.1966 ingevolge een overeenkomt tussen ➝ Distrigaz en de Ned. Aardoliemaatschappij (NAM). Met het oog op deze laatste operatie werd de structuur van de NV Distrigaz volledig omgevormd.
Ze slorpte beide andere genoemde maatschappijen op en is, op enkele zeer kleine maatschappijen na, de enige maatschappij die het transport van de produktieen de importcentra naar de verbruikszones verzorgt. Distrigaz levert het door haar vervoerde gas uiteindelijk aan de eigenlijke gasdistributiemaatschappijen die trouwens veelal dezelfde zijn als die voor de elektriciteit. Op 31.12.1974 waren in België 35 van dergelijke distributiemaatschappijen onderverdeeld in vier groepen werkzaam: nl. 3 gemeentelijke regies, 3 zuivere intercommunales, 28 gemengde intercommunales en 1 concessiemaatschappij.