Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

fluiter

betekenis & definitie

m. (-s),

1. iemand die fluit of op een fluit blaast;
2. op de grond nestelende boszanger;
3. witte kaas, wrongel.

ad 2. De fluiter, Phylloscopus sibilatrix, behoort tot de familie zangers. Deze vogelsoort is herkenbaar aan de constrasterende, geelachtig groene bovendelen, de gele keel en borst en de witte buik; de brede wenkbrauwstreep is geel. Hij is een bewoner van loofbossen (beukenen eikenbossen); het bolvormige nest is gemaakt van dode varens, dor blad en gras. De fluiter broedt in Europa en West-Siberië, en overwintert in tropische Afrika. Hij is in Nederland een vrij schaarse broedvogel; in België een zeer talrijke broedvogel, voornamelijk in Hoog-België. LITT. L.Aschenbrenner, Der Waldlaubsanger (1966).

.

< >