Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Ficus

betekenis & definitie

plantengeslacht, behorend tot de familie Moraceae, met ca. 1000 soorten bomen of heesters, uit de (sub)tropen. De bladeren zijn enkelvoudig, meestal spiraalsgewijs rond de stengel, in het begin door een kokertje, ontstaan uit twee vergroeide steunblaadjes, omsloten (knopschubben afwezig), zodat de groei veroorzaakt dat het kokertje scheurt.

Dit Iaat aan de voet los, valt af, en zo blijft een litteken rond de tak ter hoogte van de aanzet van de bladsteel achter, een ringvormig lijntje rondom de stengel dat, te zamen met kleverig wit melksap een Ficus snel herkenbaar maakt. De bloeiwijze is zakvormig, de binnenwand begroeid met zeer eenvoudig gebouwde eenslachtige bloemen, de opening aan de top door schubben of haren vrijwel gesloten; op de buitenwand zijn vaak enige schubjes. Een vruchtbeginseltje met één zaadknop, in de regel door enige schubjes omringd, vormt de vrouwelijke bloem. Eén of twee (zelden 3-6) meeldraden in een 2—6 -tandig vliezig bekertje vormen de mannelijke bloem. Er komen korten langstijlige vrouwelijke bloemen voor. Soms zijn de mannelijke rond de zakopening geplaatst en de vrouwelijke bloemen meer naar de bodemzijde.Galwespjes weten de bloeiwijze (‘vijg’) binnen te dringen en leggen een eitje in het zaadbeginsel van een kortstijlige vrouwelijke bloem (‘galbloem’). Als de nieuwe generatie galwespjes de galbloemen verlaat, en via de vijgmond naar buiten ontsnapt, nemen zij en passant stuifmeel van de mannelijke bloemen mee. Bij het binnendringen in een nieuwe bloeiwijze (= ‘vijg’) bestuiven zij de vrouwelijke (langstijlige) bloemen daar. Op dit algemene schema zijn vele variaties: zo zijn er Ficux-soorten die (op één boom) slechts mannelijke bloemen en galbloemen in één bloeiwijze hebben, en slechts vrouwelijke (langstijlige) bloemen in andere vijgen (op andere bomen). Soms zijn bepaalde wespesoorten op bepaalde Ficus-soorten aangewezen, soms is deze binding niet bepaald en vaak zijn de relaties nog onvoldoende bekend.

Bekend is de vijg, de gedroogde bloeiwijze van Ficus carica (‘smyrnavijg’), een rond de Middellandse Zee gekweekte soort. Sinds overoude tijden werd ter bevordering van de bestuiving caprificatie toegepast, maar moderne vijgerassen hebben geen caprificatie meer nodig. In de tropen eten vele dieren de rijpe vijgen (‘vruchten’), waardoor de zaadjes van die soorten overal verspreid worden. Dit is van bijzonder belang bij de ‘worgvijgen’, omdat de zaadjes van die soorten (b.v. F. annulata, F. altissima, F. drupaceae, F. sundaica) op takken gedeponeerd kiemen en een (epifytische) plant leveren, die wortels langs de stam omlaag zendt, die de bodem bereiken en allengs de draagboom met een netwerk van onderling vergroeiende wortels omkleden, zodat de draagboom tenslotte, door de steeds zwaardere en dikkere wortels ‘geworgd’ wordt, een proces dat wel 80 jaren of meer vergen kan, maar intussen de bosexploitatie schade toebrengt. Ook zenden sommige Ficus-soorten (bv. F. benghalensis) luchtwortels uit de takken omlaag, die de bodem bereiken en zich dan tot zuilen verdikken en de zware takken schijnen te ondersteunen.

F.religiosa is een heilige boom der boeddhisten; F. benjamina, de waringin, is een haast nationale boom op Java; F. sycomorus leverde het hout voor doodkisten (mummies) in Egypte en Oost-Afrika; F. elastica werd als eerste rubberproducent veel aangeplant (Indonesië), maar later door Hevea verdrongen. Als sierplant (in kamers en kassen) bleef F. elastica (enige variëteiten) zeer populair, mede wegens de helder gekleurde steunblad-kokers. F. pumila is een voortreffelijke wandbekleder. F. pandana heeft een fraai gevormd blad (kamerplant).

< >