Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

fauvisme

betekenis & definitie

[Fr. fauves, wilde dieren], o., richting in de schilderkunst in het begin van de 20e eeuw, die streefde naar het gebruik van de pure kleur in zijn uiterste consequentie.

Het fauvisme, de eerste revolutionaire stroming in de schilderkunst in de 20e eeuw, dankt zijn naam aan de criticus L. Vauxcelles die op de tentoonstelling in 1905 in de Salon d’Automne te Parijs de exposanten fauves (wilde beesten) noemde. De fauves kwamen voort uit drie groeperingen: de groep van de ateliers van G. Moreau en de Académie Carrière (Camoin, Manguin, Marquet, Matisse, Puy, Rouault), de groep te Chatou bij Parijs (Derain, De Vlaminck) en de groep te Le Havre (Braque, Dufy, Friesz), waarbij Van Dongen zich enige tijd aansloot. Vooral Moreau heeft een inspirerende invloed op hen gehad. Na zijn dood (1898) werd Matisse, die met Marquet als eerste op deze wijze schilderde (1898), de belangrijkste figuur van de fauves.

Grote invloed hadden verder de voorbeelden van Cézanne, Gauguin van Van Gogh. Kenmerkend zijn een lichtweergave en ruimteconstructie zonder andere nuancering dan pure kleur, ongebroken kleurvlakken, vereenvoudiging van tekening en harmonie tussen emotie en decoratie. Na 1907 was de bloeitijd voorbij; de kunstenaars gingen hun eigen weg. Slechts H. Matisse en R. Dufy bleven in dezelfde trant doorschilderen, zie expressionisme.

LITT. G. Duthuit, Les fauves (1949); J. Leymarie, Le fauvisme (1959); J.P. Crespelle, Les fauves (1962); C. Chassé, Les fauves et leur temps (1963); J.E.

Muller, Fauvism (1967); J.M. Kyriazi, Van Dongen et le fauvisme (1971).

< >