[Gr.], m. (-sen),
1. penis (e);
2. voorstelling van het mannelijk lid (in de toestand van erectie) (e).
(E)EMBRYOLOGIE.De f allus is een uitgroeiing van de Iichaamswand vlak voor de opening van de cloaca, waaruit bij de man de penis en bij de vrouw de clitoris ontstaat, zie geslachtsorgaan. GODSDIENSTGESCHIEDENIS. De fallus heeft in de religie van vele volken een belangrijke rol gespeeld, want vruchtbaarheid van akker, vee en mens werd doorgaans als heil beschouwd. Zo werd de ploegschaar als fallus gezien en de voor die zij trekt als vulva (zie yoni). Bij het zaaien werd soms een reuzenafbeelding van de fallus over de akker gedragen. Ook werden grensstenen in fallusvorm op de hoeken van de akkers geplaatst of kleine fallusafbeeldsels in de voren geworpen.
Als symbool van de vruchtbaarheid werd de fallus ook vereerd. Vruchtbaarheidsgoden werden nogal eens met opgerichte fallus voorgesteld. In India is de fallus (zie linga) als object van verering en als symbool vooral verbonden met de god Siva. Niet zelden dient het fallussymbool als amulet tegen machten die het leven en de vruchtbaarheid bedreigen. LITT. G.Scott, Phallus worship (1951).