(ECU), rekeneenheid gebruikt bij de uitgifte van een aantal leningen, opgebouwd uit de zes valuta’s van de oorspronkelijke EG-landen. De ECU, in feite een meervoudige valuta-optieclausule, heeft geen vaste waarde en geen goudwaarde.
De waarde werd vastgesteld op basis van de op het moment van uitgifte bestaande pariteitsverhouding volgens het International Monetary Fund (IMF) van de zes EG-valuta’s ten opzichte van de dollar. Tot 1971 was 1 ECU (ook wel ECU I genoemd) = DM 3,66 = BF 50 = FF 5,5541 = Lit 625 = Lux F 50 = ƒ 3,62 en elk van deze bedragen was gemakshalve gelijk aan één Amerikaanse dollar. Anders dan bij de Europese Rekeneenheid blijft deze relatie van elke valuta tot de ECU gedurende de gehele looptijd van een lening onveranderd, zelfs als de IMF-pariteiten veranderen, zodat de belegger altijd zal verkiezen betaald te worden in de valuta die sedert zijn belegging het meest geapprecieerd is. Het valutarisico ligt dus eenzijdig op de debiteur. Debiteuren waren vooral zij die in voldoende mate vorderingen hadden in EG-valuta’s, zoals supranationale overheden en instellingen. Er zijn totaal zes ECU I-leningen uitgegeven.
Sedert 1971 werd nog slechts een lening van Brazilië (mrt. 1972) uitgegeven; daar toen echter alle Europese pariteiten veranderd waren, werd de formule gewijzigd, nl. 1 ECU II = DM 3,225 = BF 44,8159 = FF 5,1157 = Lit 581,5 = Lux F 44,8159 = ƒ 3,244; op dat moment was eveneens elk bedrag equivalent aan één Amerikaanse dollar. De uitgifte van verdere Ecu-Ieningen is niet erg waarschijnlijk, vooral gezien de grote valuta-onzekerheid, behoudens misschien voor een debiteur wiens naam niet goed genoeg is voor een lening in een eigen valuta.