[Gr.], m./v./o.,
1. (dicht.) bovenlucht, dampkring, hemelruim, hemel; (vero.) middenstof die de gehele wereldruimte doordringt: warmte en licht verschillen alleen in graad: beide zijn trillingen van de m.n. als middenstof voor radiogolven: nog in gebruik in uitdrukking als: in de zijn, uitzendingen doen;
2. (-s), diëthylether.
NATUURKUNDE Ether is de in vroegere lichttheorieën (Fresnel, 1825; Lorentz, 1895) aangenomen middenstof als drager van lichttrillingen. In een stilstaande ether zou de aarde een zekere ‘etherwind’ moeten ondervinden door de beweging van de aarde om de zon. Zeer nauwkeurige metingen van de lichtsnelheid door Michelson gaven echter een van richting en jaargetij onafhankelijke lichtsnelheid . De aarde zou dus ten opzichte van de ether altijd in rust zijn, hetgeen onaanvaardbaar was. De impasse werd doorbroken door Einstein (1905), die de constantheid van de lichtsnelheid als postulaat nam (zie relativiteitstheorie). SCHEIKUNDE Ether, (systematische naam: ethoxyethaan), C2H5OC2H5, smeltpunt —116,3 °C, kookpunt 34,6 °C, volumieke massa 714 kg/m3, is een vluchtige, zeer brandbare vloeistof. Onder invloed van lucht en licht worden in ether zeer explosieve peroxiden gevormd. Ether kan bereid worden door verhitting van alcohol en zwavelzuur (verhouding 5:9) in met lood beklede destilleerketels op ca. 140 °C, of uit etheen met zwavelzuur via ethyleenzwavelzuur. Ether wordt toegepast als oplosen extractiemiddel en voor het bereiden van rookloos kruit.
Hij werd vroeger toegepast voor narcose als opvolger van chloroform. Deze toepassing is echter in onbruik geraakt vanwege de ernstige bijwerkingen en het gevaar voor ademhalingsverlamming.