[Eng., omheining, afsluiting], o. (-s), in de Westeuropese geschiedenis het afsluiten van gemeenschappelijke gronden, waardoor deze in particuliere eigendom overgingen.
In Engeland heeft enclosure de belangrijkste rol gespeeld. In de 15e en 16e eeuw werd enclosure door de landlords veelvuldig toegepast ten behoeve van de door de stijgende wolprijzen steeds winstgevender schapenteelt. Met de groeiende enclosure-beweging hing een stijgende werkeloosheid onder de boeren samen. Hoewel de Engelse koningen sinds Hendrik VII wetten uitvaardigden tegen enclosure, konden zij enclosure niet verbieden vanwege het nationaal belang van de wolhandel. Een tweede golf van enclosure trad in Engeland op voor en tijdens de industriële revolutie, m.n. van 1760-1820. Deze enclosurebeweging hing vooral samen met de toenemende commerciële activiteiten en de sterk gestegen behoefte aan levensmiddelen.
Na het midden van de 19e eeuw begon men de beweging tegen te gaan en na 1871 werd enclosure nog slechts toegelaten als het algemeen belang ermee gediend was. Terwijl enclosure in Engeland voornamelijk uitging van individuele landeigenaren, waren het in de 19e eeuw in Duitsland, Frankrijk en Denemarken de regeringen die enclosure bevorderden.
LITT. J. Thirsk, Tudor enclosures (1959); R.A.C. Parker, Enclosures in the 18th century (1960); E. Kerridge, The agricultural revolution (1967).