v./m. (-en),
1. vogel uit de familie eenden, met brede snavel die voorzien is van een hoornachtige punt en gekartelde rand; de poten staan naar achteren, waardoor zij een waggelende gang hebben; in het bijzonder de uit de wilde eend ontstane tamme of huiseend ; eenden houden; zwemmen als een eend (spr.) de gebraden eenden vliegen hem in de mond, hij is buitengewoon voorspoedig; er is een vreemde eend in de bijt, een vreemde in de kring van bekenden;
2. (als stofn.) de genoemde vogel als spijs: wij aten eend;
3. heraldisch dier;
4. scheldnaam voor een dom persoon: het is een eend.
DIERKUNDE
Tamme eenderassen. De tamme of huiseend wordt in enkele streken van Nederland, speciaal in de omgeving van Harderwijk, in groten getale gehouden voor de vleesproduktie. De cultuurrassen stammen af van de in het wild voorkomende vormen. De gewone wilde eend, Anas platyrhynchos, is tamelijk gemakkelijk te temmen. Vele rassen zijn van Aziatische oorsprong; in China is de eendenhouderij van zeer oude datum. Deze rassen munten uit door grote legcapaciteit en vroegrijpheid.
Door kruisingen zijn uit de Europese en Aziatische rassen vele variaties ontstaan. Te noemen zijn: de Noordhollandse witborst- of spreeuwkopeend, gefokt uit gedomesticeerde wilde eenden, vermengd met dieren uit oosterse landen geïmporteerd (17e eeuw). De kleur van deze dieren is als van wilde eenden, maar zij hebben meestal een witte borstvlek. Zij waren al vroeg bekend om de goede eiproduktie. Een veel groter ras, meer vleesras, is de Rouaaneend. Een ander vleesras is de Aylesbury-eend, een oud Engels ras met iets betere produktie.
De Pekingeend, uit China afkomstig, vertoont een iets opgerichte houding (pinguïnhouding), die bij de Bali-eend nog meer uitgesproken aangetroffen wordt. Deze Bali-eend is te beschouwen als de voorloper van de Indische loopeend, die ook in groten getale in Europa werd geïmporteerd en nog gefokt. Men kent vooral de reekleurige en witte loopeend, gefokt om de uitstekende produktie. Zij zijn te herkennen aan de opgerichte houding, de lange fijne hals en de typische gang. Als bedrijfsdieren werden tot voor kort in Nederland vooral de Khaki-Campbelleenden gehouden, in Engeland ontstaan uit kruisingen. De dieren zijn sterk en leggen buitengewoon (ca. 300 eieren per jaar).
Om voldoende bevruchte eieren te verkrijgen dient er één woerd op de zes eenden aanwezig te zijn (bij kippen 1:12). Tot de dwergrassen rekent men de kwakereendjes of kwakertjes, kleine witte eendjes, al eeuwen geleden in Nederland gefokt, en speciaal in parkvijvers gehouden. Voor de meeste rassen is zwemwater geen vereiste en voldoet een grote drinkbak, waar de dieren met kop en hals in kunnen duiken.
De eieren, groter dan die van kippen, meestal iets groenachtig van kleur, vormen een belangrijk handelsprodukt. Economisch gezien gaat het echter met de eendenhouderij in Nederland steeds slechter. De eieren vallen niet algemeen in de smaak, maar voldoen goed, wanneer de dieren doelmatig gevoederd worden; wegens paratyfusgevaar (salmonellose) moeten zij hard gekookt worden. In verband met deze paratyfus zijn vele eendenhouders overgegaan tot het houden van Pekingeenden (vleesproduktie). Het aantal eenden bedroeg in Nederland in 1974 bijna 800000. De eigenlijke kweek van eenden wordt in België slechts op kleine schaal beoefend; men heeft er evenwel fraaie en goede lokale eenderassen, m.n. die van Dendermonde, Merchtem, Vorst, Itegem, Laplaigne, Herve, de Semois, Gavete en het ras Mignon.
In begin 1976 telde men ca. 77500 eenden. Jaarlijks worden ca. 50000 eieren bebroed.
LITT. A.W.Boback, Unsere Wildenten (1954); H.V.Boetticher en W.Grummt, Ganseund Entenvögel aus aller Welt (1965).
HERALDIEK
De eend komt als wapendier vrij veel voor op wapens van lagere, vooral plattelandsoverheden (gemeente, waterschap, dorp) en boerengeslachten, zowel stappend als zwemmend.
Zonder snavel en poten is het een meerl(tje), een figuur die veel voorkomt in wapens van adellijke geslachten en hogere overheden.