de blaasworm van Echinococcus granulosus of veelkoppige lintworm, die in spieren en andere organen van mens en huisdieren kan voorkomen. De lintworm zelf wordt uitsluitend in het darmkanaal van hondachtigen aangetroffen, soms bij honderden tegelijk.
Het dier wordt slechts enkele millimeters lang en bestaat uit vier leden, waarvan alleen het achterste een rol speelt bij de voortplanting. Aan de scolex (kop) bevinden zich haken en zuignappen. De infectie vindt plaats doordat de eieren van E. granulosus in de maag van de tussengastheer terecht komen. De uit deze eieren ontwikkelde larven (oncosferen) doorboren de darmwand en nestelen zich in spieren, hersenen, hart en vooral de lever. Hier groeien zij langzaam en gaan zij over in blazen. Aan de binnenzijde hiervan ontwikkelen zich kleine blaasjes, waarin door instulping lintwormkoppen ontstaan en wel verscheidene in ieder blaasje.
Na enige maanden is de Echinococcus uitgegroeid tot een grote blaas, waarin zich talrijke kleine blaasjes, ieder met 20—200 kleine koppen bevinden. Bij de mens kan de blaas zeer groot worden, tot enkele decimeters in doorsnede. Deze blazen bevatten dan vele duizenden kleine koppen. Ziekteverschijnselen (echinokokkose) treden pas op, wanneer de blaas op de omgeving drukt. Door dichtdrukken van de poortadertakken kan vocht in de buik optreden; door dichtdrukken van de galgangen ontstaat geelzucht. Wanneer de blaas openspringt worden de koppen door het gehele lichaam uitgezaaid.
Ook kan de blaas zonder complicaties jarenlang blijven zitten en geleidelijk door het omringende weefsel worden opgenomen. De infectie geschiedt zeer gemakkelijk, de eieren van E. granulosus komen met de faeces van de hond in de buitenwereld. De hond kan deze eieren gemakkelijk op neus en tong krijgen en door snuffelen en likken de mens besmetten, zie lintworm.