(dwong, heeft gedwongen),
1. het iemand (door geweld) onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen; hij dwong haar te blijven; als hij niet wil, zullen we hem wel dwingen; hij was ertoe gedwongen (anders had hij het niet gedaan); de omstandigheden hebben mij gedwongen; (in verzwakte betekenis) zich gedwongen zien, niet kunnen nalaten;
2. (van kinderen) voortdurend aandringen en lastig zijn om iets te krijgen, zeuren, drenzen: die jongen dwingt om een koekje, dwingt de hele dag.