v., (fysiologie) theorie met betrekking tot het zien.
De dupliciteitstheorie van het zien is de door J. von Kries (*1853, †1928) geformuleerde opvatting volgens welke de zgn. kegeltjes in het netvlies dienen voor het ‘fotopisch’ zien bij (helder) daglicht en als zodanig een gering vermogen tot adaptatie vertonen, naast kleurgevoeligheid, terwijl de zgn. staafjes dienen voor het ‘scotopisch’ zien bij schemerlicht, een zéér groot adaptatievermogen bezitten, maar geen kleurgevoeligheid. Deze voor het menselijk oog opgestelde theorie bleek ook voor lagere gewervelden, tot en met de vissen, geldig te zijn.