Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Doopsgezind

betekenis & definitie

(het accent wisselt), bn.,

1. de Doopsgezinde Gemeenten, een protestants kerkgenootschap (broederschap);
2. behorende tot de genoemde gemeente of gezindte of daarop betrekking hebbend; doopsgezinde liederen.

De doopsgezinden, opgekomen in de tijd van de 16e-eeuwse Reformatie, braken volledig met de gebruiken in de Rooms-Katholieke Kerk, die huns inziens niet op de bijbelse grondslag rustten. Evenmin konden zij zich verenigen met de bestaande verhouding tussen kerk en staat. Zij verwierpen o.m. de kinderdoop, het afleggen van een eed, het bekleden van overheidsambten en het hanteren van enigerlei geweld. Zij legden de nadruk op de vorming van zelfstandige gemeenschappen naar het voorbeeld van de gemeenten ten tijde van de apostelen. Daarom kwamen zij ook in botsing met Zwingli, die de raad van Zürich een belangrijke plaats in de leiding van de kerk toekende, en met Luther, die de Reformatie pas veilig gesteld achtte als de kerk haar werk verrichtte in nauwe verbondenheid met de overheid. Hun radicalisme en hun gemeente-ideaal (‘de gemeente zonder vlek of rimpel’) lokte vervolging uit, zowel van protestantse als van roomskatholieke zijde, vooral ook sinds het plakkaat van keizer Karel V (1521), dat de terdoodveroordeling eiste van ieder die iets met de nieuwe leer had uit te staan.

Het Munsterse oproer van 1535 (zie anabaptisten) laat een bepaald aspect van de doperse beweging zien: het werd gekenmerkt door revolutionair en gewelddadig optreden van enige fanatici, die velen meesleepten in hun poging het hemelse Jeruzalem op aarde te stichten en de mensen met geweld tot herdoop te brengen. Onder moeilijke omstandigheden wist Menno Simonsz. de meerderheid van de doopsgezinden te behoeden voor nieuwe ontsporingen. Vooral dank zij hem kregen de doopsgezinde beginselen van weerloosheid en van een stil, deemoedig christelijk geloofsleven de nodige continuïteit. Menno’s volgelingen werden door de tegenstanders anabaptisten of wederdopers genoemd. Pas later heetten zij doopsgezinden of mennisten (mennonieten). Na veel vervolgingen kregen de Noord-nederlandse doopsgezinden in 1577 godsdienstige en burgerlijke vrijheid. In de 19e eeuw maakte het ontbreken van een bindende geloofsbelijdenis het mogelijk dat het modernisme zonder strijd ingang vond.

Iedere gemeente in Nederland staat op zichzelf en kiest een kerkeraad, die meestal bestaat uit een of meer leraren en opzieners. De laatsten dragen tevens zorg voor de armen. De leraren of leraressen zijn geheel vrij in hun prediking. De gemeenten (142 in Ned., met ca. 27000 leden) zijn regionaal verenigd in de Noordhollandse ring, Friese sociëteit, Groningse sociëteit en alle overige in de zgn. Zwolse vereniging. De in 1811 opgerichte Algemene Doopsgezinde Sociëteit (ADS) was jarenlang een vereniging van 40 gemeenten, die behoeftige gemeenten bijsprong, toelagen verleende aan de leraren en het doopsgezinde seminarie (in 1735 opgericht) in stand hield.

Sinds 1923 fungeert deze ADS als vertegenwoordigend lichaam van alle Nederlandse en enkele Duitse gemeenten. Zij regelt salarissen, emeritaten en weduwenpensioenen, vertegenwoordigt de broederschap in de Wereldraad van Kerken en internationale doopsgezinde congressen, maar heeft geen gezag over de gemeenten. Sinds 1968 is de ADS lid van de Raad van Kerken in Nederland.

Buiten Nederland zijn doopsgezinde gemeenten in Duitsland, Zwitserland, Frankrijk, de USSR, Polen, de VS, Canada, Brazilië, Paraguay, Mexico. In verband met de vervolgingen in de USSR weken vele doopsgezinden uit. Zij stammen voor een deel af van Ned. doopsgezinden, die in de 16e eeuw naar Pruisen (vooral Danzig) uitweken en in de 18e eeuw op verzoek van keizerin Catharina de Grote naar Rusland emigreerden. Waren de doopsgezinden in de 16e eeuw voornamelijk handwerkslieden, kleine kooplui en boeren, hun vlijt en eenvoud leidden al vrij gauw tot meer welstand. In de 20e eeuw is de sociale status van de doopsgezinden dan ook meer gevarieerd. [dr.C.P.van Andel Azn].

LITT. W. Kühler, Gesch. der doopsgez. in Ned. (tot ca. 1650; 2 dln. 1932-40); C. Smith, The story of the mennonites (1941); N. van der Zijp, Gesch. van de doopsgez. in Ned. (1952); The Mennonite Encyclopedia (4 dln. 1955-59); A. Verheyden, Gesch. der doopsgez. in de Zuid. Ned. in de 16e eeuw (1959); R. de Zeeuw, Ned. en de doopsgez. (1967); T. Jensma, Doopsgez. zending in Indonesië (1968).

< >