v./m. (-grenzen), bij afspraak vastgestelde lijn op aarde waar de datum verspringt.
(Wie naar het oosten de zon tegemoet reist, moet voor elke 15 graden lengte, die hij vordert, zijn klok één uur vooruitzetten. Reist hij de wereld rond, dan is hij bij aankomst op het punt van uitgang 24 uur vóór, tenzij hij op zeker punt van zijn reis de datum één dag achteruit gezet heeft, en dus één dag dubbel heeft geteld. Wie naar het westen reist, moet integendeel ergens een dag overspringen. De Europese ontdekkingsreizigers voeren in de 16e eeuw in beide richtingen naar Indië, de Portugezen en Nederlanders oostwaarts, de Spanjaarden vanuit Amerika westwaarts. En zo waren de Filippijnen één dag bij Ned.-Indië achter. Sedert 1845 is de ligging van de datumgrens aangepast aan het wereldverkeer, loopt zij door de Beringstraat en volgt verder, met kleine afwijkingen, de 180e lengtegraad.