o. (-beenderen), een beenstuk.
Het darmbeen, os ileum, is het bij mensen brede, platte bovendeel van het heupbeen, bij viervoetige dieren en ook bij de meeste apen is dit been smal en lang en ligt het voor het heupgewricht. Het darmbeen biedt een aanhechting voor krachtige spieren, b.v. de bilspieren, en is daarom van betekenis voor de voortbeweging en het springen. Bij de rechtopgaande mens geeft dit brede beenstuk een groot aangrijpingsvlak voor deze spieren en is daarom van grote betekenis voor het staan op één been, dus voor het tweebenig rechtop gaan. Bij enkele apen, b.v. chimpansee en gorilla en bij de Australopithecinae, blijkt dit beenstuk breder dan bij de viervoeters, wat op een meer rechtopgaande gang wijst. Een fossiel darmbeen kan aldus een aanwijzing geven over de wijze van voortbeweging en de normale lichaamshouding van het betrokken individu.