[Lat. verkleinwoord van cupa, kap], v., napvormige vatting waarin zich de vrucht van enige plantenfamilies bevindt.
Bij de meeste eiksoorten (Quercus) omvat de cupula het onderste gedeelte van de vrucht; bij beuksoorten (Fagus) en de tamme kastanje (Castanea) is de vrucht geheel omsloten.