[→Gr. kothornos, hoge jachtlaars, toneellaars], v./m. (-en), toneellaars.
(e) De cothurn, vermoedelijk ingevoerd door de antieke Griekse tragediedichter →Aischylos, was oorspronkelijk de aan beide voeten passende voeten beenbekleding van de solospelers in de klassieke Griekse tragedie. Deze cothurn werd gekenmerkt door verdikte zolen en hakken, die echter pas in de Romeinse Keizertijd tot 15-20 cm opgehoogd werden. De invoering kan verschillende redenen hebben: 1. betere zichtbaarheid van de spelers voor de bezoekers op laag gelegen zitplaatsen;
2. onderscheiding van tragische helden van de koorleden die geen cothurnen droegen (aangenomen wordt dat de verschillende sociale rangen in de rollen door de verschillende zoolhoogten werden aangegeven);
3. de opzet om, samen met kostuum en masker, de figuren reliëf te geven tegenover de alledaagse realiteit.
Van de steltachtige hoogte van de laarzen in later eeuwen werd afgeleid de overdrachtelijk kenmerkende betekenis: verheven-pathetisch. LITT. M.Bieber, The history of the Greek and Roman theatre (1961).