[<Lat. climacter, wisseljaar], o.,
1. (bij de mens) →menopauze;
2. (bij planten) de tijdelijke stijging van de ademhalingsintensiteit bij vruchten aan het begin van de rijping, b.v. bij appels, peren, tomaten en bananen (e).
(e) Het climacterium wordt veroorzaakt door een daaraan voorafgaande ethyleenproduktie en is de betrouwbaarste aanwijzing voor het rijp worden van een vrucht. Men stelt het climacterium vast door de kooldioxideproduktie en/of het zuurstofverbruik van de vruchten te bepalen.
Vruchten die bestemd worden voor langdurige opslag moeten vóór het intreden van het climacterium worden geoogst en gekoeld. Het rijpingsproces wordt hierdoor uitgesteld.
LITT. J.C.Fidler e.a., The biology of apple and pear storage (1973).