Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Caisson

betekenis & definitie

[Fr., Lat. capsa, kist], m. (-s),

1. artillerie-munitiewagen, kistwagen;
2. kist onder de bok van een wagen;
3. (waterbouw) een constructie voor het droog kunnen werken onder water; met overdruk bij pneumatische funderingen; ook zinkstuk voor het dichten van dijkgaten of een element voor onderwatertunnels;
4. (bouwkunst), (ook: cassette) vak van een caissonzoldering of -gewelf.

BOUWKUNST

De caisson is een verdiept paneel, hetzij langwerpig, hetzij vierkant, tussen elkaar onder rechte hoek kruisende balken van een zoldering. De caisson kan beschilderd of van een ornament voorzien zijn. Hij wordt ook toegepast bij koepelgewelven (Pantheon, Rome), waar de caisson naar de kruin toe steeds kleiner wordt, en bij tongewelven (Sint-Pieter, Rome). De caisson stamt uit de klassieke Romeinse bouwkunst (tempels, thermen), maar werd ook veel gebruikt in de renaissance en barok, in o.a. Italië, Spanje en Frankrijk.

WATERBOUW

De caisson die bij de zgn. pneumatische fundering dienst doet als werkkamer, is veelal een uit plaatijzer of gewapend beton geconstrueerde kuip, die aan de onderzijde open is en waarin onder verhoogde luchtdruk in het droge kan worden gewerkt. De caisson is voorzien van een luchtsluis voor de aan- en afvoer van lucht, werklieden en materiaal. De luchtsluis is nodig om de plotselinge overgang uit de verhoogde luchtdruk in de buitenlucht te vermijden. Het inschutten van arbeiders dient voor elke 0,01 N/mm2 overdruk (0,1 at overdruk) tenminste 0,5 min te duren; bij het uitschutten wordt de tijd nog langer genomen. In verband met de gevaren die het werken onder verhoogde luchtdruk voor de gezondheid van de arbeiders kan opleveren, is een en ander wettelijk geregeld (zie Caissonbesluit). De caisson met bijbehoren wordt op de bestemde bouwplaats aan de grond gebracht.

Wordt nu in de caisson de bodem ontgraven, waarbij voor het afvoeren van de grond veelal gebruik wordt gemaakt van mammoetpompen, dan zakt de caisson wegens de mesvorm van de wand en het gewicht van de hele constructie met het op de caisson aangebrachte metselwerk of beton. Dit laatste wordt opgetrokken, naarmate de caisson zakt; het reikt met de mantel en de luchtsluis steeds boven de waterspiegel. Door het inpersen van lucht in de caisson wordt het water dat naar binnen wil dringen uit de caisson of werkkamer weggeperst, de overdruk hangt af van de diepte onder de waterspiegel, waarop wordt gewerkt: 0,1 N/mm2 per 10 m (1 at per 10 m). De caisson kan worden toegepast tot een diepte van 30-40 m; de vorm van de caisson hangt af van die van het te funderen bouwwerk. De werkkamer wordt elektrisch verlicht en van een telefoonverbinding voorzien. De caisson, de mantel en de schacht(en) maken een blijvend deel uit van het werk, de luchtsluis wordt afgenomen. Is de caisson op de vereiste diepte, dus op de vaste bodem gekomen, dan worden de werkkamer en de schachten geheel met beton gevuld, zodat één massief bouwwerk wordt verkregen.

Caissons zijn gebezigd voor b.v. ventilatiegebouwen van de Maastunnel te Rotterdam en voor de metrobouw in Amsterdam, terwijl ook buiten Nederland tal van belangrijke toepassingen worden aangetroffen, b.v. de grote brug over de Saint Lawrence te Quebec.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn caissons gebruikt om tijdelijke havendammen te maken. Deze caissons hadden een gesloten bodem en werden drijvende aangevoerd en tot zinken gebracht. Sindsdien zijn bij de sluiting van dijkdoorbraken veelvuldig dergelijke caissons toegepast, voor het eerst op Walcheren (1945). Bij het herstelwerk na de stormramp in 1953 is het gat te Schelphoek gesloten met een 2,5 km lange caissonreeks, het gat te Ouwerkerk met behulp van vier zgn. ‘Phoenix’-caissons (afmetingen 63 m x 18 m x 19 m). Bij de afsluitingen in het kader van het Deltaplan werden geperfectioneerde caissons toegepast, zoals de doorlaatcaisson, waarvan de wandkleppen na plaatsing in het gat worden gesloten (Veerse Gat, 1961).

< >