Angelsaksische dichter, tweede helft van de 7e eeuw. Hij is slechts bekend door het verhaal van zijn roeping tot het dichterschap in Beda’s Historia ecclesiastica IV, 24.
Als ongeletterde lekebroeder in de abdij van Whitby (Noordoost-Engeland) kon hij tot op gevorderde leeftijd geen verzen voordragen.In een droom kreeg hij bevel om een gedicht over de schepping te maken, en toen zijn wondere gave bekend geraakte, werd hij monnik. Hij dichtte over ‘de schepping, de oorsprong van de mens, de uittocht van Israël uit Egypte... de menswording van de Heer enz.’, maar alle bewaarde Oudengelse gedichten over die onderwerpen zijn van latere datum. Van zijn werk is niets overgebleven dan een negenregelige hymne, die in een aantal handschriften van Beda’s Historia Ecclesiastica werd opgenomen en meteen het oudste gedicht is dat een christelijk onderwerp in een Germaanse taal en in de stijl van de Germaanse poëzie behandelt.
Uitgaven: The manuscripts of Caedmons hymn and Bede’s Death song, door E.V.K.Dobbie (1937); Anglo-Saxon poetic records VI (1942);Three Northumbrian poems, door A.H.Smith (1968).
LITT. C.L.Wrenn, The poetry of Caedmon (in: Proceedings Brit. Acad. 32, 1946); C.L.Wrenn, A study of old English literature (1967).