v./m. (-luizen),
1. een bladluis, zeer schadelijk m.n. voor appelbomen;
2. rode mijt.
De bloedluizen (Eriosoma lanigerum) zijn zeer schadelijk, vooral voor appelbomen. Zij scheiden een wasachtige stof af, die hen als met witte wol bedekt. Zij zuigen sappen uit stammen en takken, vooral op snoeiplaatsen of verwondingen, en veroorzaken daardoor plaatselijke misvormingen. Zij kunnen o.a. bestreden worden met carbolineum. Worden bloedluizen doodgedrukt, dan ontstaat er een rode vlek, vandaar hun naam.
Bloedluis (of rode bloedluis) is ook een volksnaam voor ca. 1 mm lange, volwassen exemplaren van de mijt Dermanyssus gallinae (een spinachtige). De rode kleur ontstaat door het opzuigen van vers bloed. De larven zijn grijsachtig. D. gallinae kan zich snel verplaatsen, zoekt ’s avonds een gastheer op en verlaat hem ’s ochtends. Overdag verschuilen de mijten zich in kieren en spleten (onder zitstokken), waar zij ook eieren leggen. Gastheren zijn vooral kippen, kalkoenen, duiven, kanaries, maar ook vele andere vogels, en soms de mens.
De lopende mijten veroorzaken jeuk en onrust. Het zuigen van bloed kan bloedarmoede en zelfs de dood van de gastheer veroorzaken (dit vooral bij broedende vogels en nestjongen). De ontwikkeling is snel: binnen een week zijn uit eieren volwassen individuen ontstaan. De bestrijding geschiedt door herhaald dichtsmeren van kieren e.d. met witkalk, en door toepassing van insekticiden (voornamelijk organische fosforverbindingen).