Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Bad

betekenis & definitie

o. (-en),

1. vloeistof, m.n. water, waarin men het lichaam of een deel ervan onderdompelt: een Bad nemen ; (fig.) iemand een koud Bad geven, hem zijn illusies ontnemen, (ook) kalmeren;
2. de baden gebruiken, van de gelegenheid tot baden in een badplaats geregeld gebruik maken;
3. zelfstandigheid of oplossing waarin men een lichaam dompelt: de kolf wordt verwarmd in een Bad van warm zand ;
4. kuip waarin men zich baadt: een vullen;
5. badhuis.

Voor het bad wordt meestal water gebruikt, met of zonder toevoeging van bepaalde stoffen (b.v. reukstoffen), maar ook zand, modder en vloeibare paraffine. Verder kent men baden in damp, licht en lucht. Men baadt zich om zich te reinigen en te ontspannen. Ook zijn er geneeskrachtige baden. Sommige godsdiensten kennen rituele wassingen.

GESCHIEDENIS.

Onder de cultuurvolken was de rituele reiniging en het rituele baden sterk verbreid. Reeds bij de Egyptenaren waren baden in gebruik, maar de overblijfselen daarvan zijn te fragmentarisch om een goede voorstelling te kunnen krijgen van de typen die in gebruik waren. Uit gevonden afbeeldingen blijkt echter dat de Egyptenaren zwommen en baadden, en hoewel een badkuip niet bekend was, had toch iedere welgestelde burger een badkamer. Bij de Assyriërs waren badkamers bekend, en op Kreta (1600 v.C.) had men reeds de beschikking over badkuipen. Bij de joden was het balen een noodzaak voor de reinheid die een religieuze plicht was. Ook werden baden gebruikt als geleesmiddel.

De Griekse beschaving kende voorzieningen voor het baden en men zwom toen ook veel. In de latere tijd ontstonden er openbare badgelegenheden. Uit vaasschilderingen blijkt dat er in Griekenland ooksitortbaden of douches in gebruik waren. De openbare badgelegenheden in Athene, en later ook in Rome, waren in eerste instantie bedoeld als plaats van samenkomst en sport. De Griekse gymnasia waren vrijwel steeds voorzien van douches en gemeenschappelijke wasruimten.

vooral bij de Romeinen was het baden zeer belangrijk. Reeds vroeg kwamen de zgn. piscinae of open badinrichtingen, waarin meestal ook een basin was om te zwemmen, in gebruik. Zodra de aquaducten voldoende water naar de steden brachten, ontstonden overal badinrichtingen (balneae).

De inrichting daarvan liep nogal uiteen, al beschikte ten toen reeds over de meeste ruimten die later ook in de zgn. thermen bestonden. Deze thermen, die in het tijdperk van de Romeinse keizers ontstonden, waren soms zeer belangwekkende bouwwerken. Meestal werden zij volgens een bepaald plan gebouwd.

Over de gewoonten van de Romeinen bij het baden zijn de mededelingen niet eensluidend. Men neemt aan dat de bader zich na het ontkleden in het apodyterium (kleedkamer) liet inwrijven met oliën die bewaard werden in het unctuarium. Meestal werd dan intensief geoefend in een palaestra, waarna de bader zich naar het laconicum (zweetkamer), sudatorium (stoomkamer) of caldarium (waar men hete kuip- of bassinbaden kon nemen) begaf. Deze ruimte bevond zich veelal boven het hypocaustum, de stookplaats voor de verwarming van water, vloeren en wanden. Vervolgens ging men naar het tepidarium, een ruimte met hete lucht, en tenslotte naar het frigidarium waar zich de koude baden bevonden en waar ook vaak een zwembad was. Tenslotte liet men zich dan in het unctuarium weer inwrijven met zalven. De water- en de warmtevoorziening was voor praktisch alle thermen dezelfde: door de onder de vloer gelegen pijpen en door de holle muren werd water resp. rook en warme lucht geleid.

Voorname Romeinse villa’s hadden eigen badinrichtingen. De belangrijkste thermen waren die van Titus (81 n.C.), Caracalla (217) en Diocletianus (284—305). De laatstgenoemde badinrichting was groot genoeg om 3000 bezoekers tegelijk te bevatten. De thermen hadden een belangrijke maatschappelijke functie. Er waren tuinen, vaak een stadium en de zgn. exedrae, ruimten voor voordrachten en het voorlezen van gedichten. Zij werden ook buiten Rome gebouwd, te Pompeii en andere Italiaanse steden, verder in Frankrijk (Parijs, Arles, Nîmes, Poitiers), Duitsland (Trier, Badenweiler, Baden-Baden, Wiesbaden) en in Engeland waar zichte Bath een Romeinse badinrichting bevond die ca. 3 ha groot was.

De thermen raakten door verscheidene oorzaken in verval. De val van het Romeinse keizerrijk en de komst van de barbaren met de vernietiging van de aquaducten, de misstanden die in de badinrichtingen vaak voorkwamen en de opkomst van het christendom droegen het hunne er toe bij. In de kloosters bleven de badinrichtingen tot in de 13e eeuw bestaan.

De Germanen deden veel aan baden en zwemmen; zij kenden stoombaden en waarschijnlijk ook douches. De Slavische volken hadden reeds vroeg in hun huis een apart vertrek met in de hoek een soort haard waar water op uitgegoten werd. Ook werd het water wel in kuipen verdampt. Meestal werd het verblijf in de stoomkamer gevolgd door een koud bad, soms in de rivier.

In de 13e eeuw kwamen de baden in Frankrijk en Duitsland weer in zwang voor verfrissing en amusement. In Engeland was dit niet het geval; wel waren daar in kloosters badinrichtingen die goed geoutilleerd waren. Vooral de Ierse monniken hebben daar veel toe bijgedragen. In de middeleeuwen kende men ook openbare badgelegenheden, veelal centra van gezondheidszorg en vermaak. Zij waren uit de Arabische cultuur via Spanje en Byzantium in Europa doorgedrongen, zij het dat de Europese badinrichtingen veel minder luxueus waren. In de Oosterse landen waren de openbare badhuizen nimmer tot verval gekomen zoals in West-Europa.

De koran schreef persoonlijke hygiëne voor. Zo bezat de stad Córdoba tijdens de overheersing door de Moorse vorsten (711-1236) 900 openbare baden.

De middeleeuwse openbare badhuizen waren zeer populair, maar werden later door de overheid gesloten vanwege de verbreiding van besmettelijke ziekten (m.n. syfilis). Toen de openbare baden minder populair werden, ging ook de persoonlijke hygiëne achteruit. In plaats van zich te baden greep men naar de zalfpot en de poederkwast. Vooral in Engeland daalde het reinheidspeil enorm. Toch is men in navolging van juist dit land weer gaan baden, al waren de badplaatsen (kuuroorden) reeds eerder in zwang gekomen, deels uit geneeskundige overwegingen. In de 19e eeuw kwam het baden in Engeland weer zeer in aanzien, vooral door de daar veelvuldig bedreven sporten.

Men onderkende de waarde van reinheid en van het baden. Men zwom weer in de open lucht en langzamerhand ontstonden de eerste systematisch ingerichte zeebaden.

Later volgde ook Duitsland met badplaatsen langs de kusten van de Oost- en Noordzee. Ca. 1830 vond men deze aan vele Europese kusten. Dit was ook het geval in Nederland. In Scheveningen werd in 1818 het eerste badhuis geopend, dat in 1828 gemeentelijk werd. Het werd toen tevens uitgebreid.

Pas in 1883 werd het Kurhaus, met concertzaal, gebouwd. Zandvoort kreeg pas later betekenis als badplaats (ca. 1881). In België werden vooral na 1850 Oostende en Blankenberge bekend. In de 20e eeuw ontstonden de andere Ned. en Belg. badplaatsen.

HYGIËNE.

Het hygiënisch bad dient ter reiniging en is van belang voor de gezondheid. Door het wassen verwijdert men niet alleen vuil maar ook ingedroogd lichaamszweet en de resten van de zich steeds vernieuwende opperhuid. Voor het baden gebruikt men een kuipbad, vervaardigd van aardewerk, geëmailleerd gietijzer of plastic. Tegenwoordig gebruikt men ook veel stortbaden, waarbij het lichaam wordt af gesproeid.

In de moderne huizen worden merendeels doucheruimten gemaakt, terwijl kuipbaden minder worden gebouwd, ook al vanwege de ruimte. Badkamers en douchecellen moeten aan dezelfde voorschriften voldoen: zo moet de geiser waarmee het water wordt verwarmd een goede afvoer hebben als de geiser in de badruimte is gemonteerd; stopcontacten mogen in badkamers niet worden gebruikt, schakelaars voor elektrisch licht moeten buiten de badkamer worden aangebracht, tenzij trekschakelaars worden gebruikt. Elektrische straalkachels mogen in een badkamer nooit worden gebruikt, wel de speciale elektrische badelementen, die op een bepaalde hoogte moeten worden bevestigd en voorzien zijn van trekschakelaars. Ook worden wat vloeren en ventilatie betreft eisen gesteld door bouw- en woningtoezicht.

In openbare badinrichtingen zijn voorzieningen voor stort-, golf- en kuipbaden en veelal ook voor zwemmen. Vaak vindt men er ook speciale inrichtingen voor hete-luchtbaden, stoombaden en medicinale baden hoewel deze laatste in Nederland en België weinig bekend zijn. De Romeinse, Ierse, Turkse en Finse baden (zie Turks bad en sauna) omvatten combinaties van de reeds genoemde baden. In sommige grote inrichtingen vindt men ook nog ruimten om te rusten na het baden, gelegenheid voor massage en heilgymnastiek, haarverzorging, manicure en pedicure. De Ierse baden zijn zweetbaden waarbij zeer hete lucht wordt toegepast, zij komen verder overeen met de Oudromeinse baden.

Het stoombad bevordert een sterke transpiratie, en daardoor een verbetering van de bloedsomloop. Het saunabad geeft ook een verbetering van de bloedsomloop door afwisseling van warmte en koude met bepaalde vormen van huidstimulatie. Dit principe speelt een rol bij de Finse en de Russische baden. Het openluchtbad is van betekenis voor de harding van het lichaam. zie balneologie.

LITT. E.Bäumer, Die Geschichte des Badewesens (1903); O.E.Schweizer, Sportbauten und Bäder ; G.R.Scott, The story of bath and bathing; W.Devrient, Über Wärmungsbäder (1950); F.J.Weis, Das Bad (1960); E.Canter Cremers-Van der Does, Het bad (1965).

SCHEIKUNDE.

Chemische bewerkingen moeten vaak worden uitgevoerd bij constante temperatuur. Om deze te bereiken wordt het reactievat geplaatst in een bad van b.v. water, paraffine-olie of lucht, dat op constante temperatuur wordt gehouden.

< >