(Türkiye Cumhuriyeti), republiek in WestAzië en Zuidoost-Europa, begrensd door Bulgarije, Griekenland, de Egeïsche Zee, de Middellandse Zee, Syrië, Irak, Iran, de USSR en de Zwarte Zee, 779452 km2. Hoofdstad: Ankara.
BEVOLKING en ECONOMIE De Turkse bevolking bedroeg in 1980 ca. 45,4 mln. Het nijpendste probleem van Turkije is de grote massa van de beroepsbevolking die in eigen land geen werk kan vinden. Hoewel meer dan 1 mln. Turken als gastarbeiders in West-Europa werken (van wie meer dan 654000 alleen al in de BRD), bedraagt de geregistreerde werkloosheid 14 % van de beroepsbevolking. Daarnaast is er nog sprake van een enorme verborgen werkloosheid op het platteland, waar twee derde van de Turkse bevolking woont. De overwegend agrarische bevolking zorgt voor 60 % van de export en 26 % van het B N P . De industrie, die aan 1,6 mln. mensen werk bezorgt, levert 25,3 % van het B N P . Op de afzetmarkt voor deze produkten wordt ernstige concurrentie ondervonden van de jonge industrielanden in ZuidoostAzië.
Het tekort op de Turkse handelsbalans is zeer groot, daar slechts 48 % van de import door export wordt gedekt. Hoewel Turkije één van de zeven landen is die van het Narcoticabureau van de VN toestemming hebben gekregen om legaal opium te verbouwen, werd de papaververbouw gedurende vele jaren door de Turkse regering verboden. Onder invloed van het dreigende bankroet van de staat — Irak heeft de olieleveranties per pijpleiding gestaakt, omdat Turkije zijn financiële verplichtingen niet nakwam — wordt de papaververbouw nu weer toegestaan. Een groot deel van de produktie blijft echter langs illegale kanalen het land verlaten.
POLITIEK De regering-Ecevit bleef tot de verkiezingen van 14.10.1979 in het zadel, wat meer te danken was aan de angst voor wat er na haar val zou gebeuren dan aan de steun in het parlement of bij de meerderheid van de bevolking. Bij de verkiezingen voor een derde van de senaatszetels won de oppositieleider Demirel met 33 van de 50 vrijgekomen zetels niet de meerderheid, maar Ecevit was de zijne wel kwijt.
De Gerechtigheidspartij vormde daarna op 13.11.1979 een minderheidsregering onder Demirel, die door de rechtse Nationale Actie Partij en de islamitische Nationale Heilspartij werd gesteund. Onder premier Demirel bleef de poütieke terreur gemiddeld zes doden per dag eisen. Op 19.2.1981 werd niet alleen de al in 18 provincies heersende noodtoestand verlengd, maar werd die ook uitgebreid tot de prov. Izmir en Hatay, nadat in de industriestad Izmir een ware veldslag had gewoed tussen ordestrijdkrachten en groepen arbeiders die zich tegen collectieve ontslagen verzetten. De spanning steeg naarmate ook steeds meer politiek vooraanstaande personen werden vermoord. De grote werkloosheid (20 % van de beroepsbevolking) werd als één van de voornaamste voedingsbodems van het politieke geweld beschouwd.
Ingaande op de eisen van de westerse schuldeisers, m.n. het IMF, voerde Demirel een aantal hervormingen in om de economie te liberaliseren. Hij schafte ook de prijssubsidies voor een aantal goederen voor dagelijks gebruik af en devalueerde het Turkse pond. In april 1980 stond de OESO Turkije een krediet van $ 1,16 miljard toe. In sept. van hetzelfde jaar verleende het IMF een nieuw krediet: $ 1,6 miljard met een looptijd van drie jaar. De Duitse Bondsrepubliek gaf Turkije in 1980 daarnaast nog voor $ 840 mln. hulp en militaire kredieten. Door de islamitische antiwesterse omwenteüng in Iran en de onrust in het hele Midden-Oosten had Turkije, als meest oostelijke NAVo-bondgenoot, veel aan betekenis gewonnen.
Al die hulp bracht echter geen snelle verlichting en inmiddels viel het land ook aan politieke verlamming ten prooi. In de lente en zomer van 1980 slaagde het parlement er in meer dan honderd stembeurten niet in een nieuwe president te kiezen, ondanks herhaalde waarschuwingen van de generaals. Demirel hoopte door vervroegde verkiezingen zijn minderheidsregering een steviger basis te verschaffen. Maar de twee kleinere partijen waarvan hij afhankelijk was, weigerden hem de broodnodige steun. Terwijl het parlement verlamd was en het politieke geweld bleef voortwoekeren, steeg ook de ontevredenheid over de economische maatregelen van Demirel. De allernoodzakelijkste goederen bleven schaars of onvindbaar.
De afschaffing van de prijssubsidies droeg bij tot een inflatie die tot 80 % op jaarbasis steeg. De koopkracht van de Turken werd verder zwaar aangetast door twaalf devaluaties tussen jan. en okt. 1980.
Onder deze omstandigheden grepen de generaals onder leiding van Kenan Evren op 12.9.1980 de macht. Zij ontbonden het parlement en zetten Demirel, Ecevit, Erbakan (voorzitter van de Partij van Nationale Redding) en Türkes gevangen. Ze kondigden aan dat er een grondwetgevende vergadering zou worden opgericht en maakten duidelijk dat de nieuwe grondwet meer macht zal geven aan het staatshoofd, ten koste van het parlement en de politieke partijen. Op 12.9.1980 werd onder leiding van de gepensioneerde admiraal Bülent Ulusu een burgerregering gevormd die onder toezicht stond van de door generaal Evren voorgezeten Nationale Veiligheidsraad. Daar Demirels staatssecretaris van Economische Zaken Turgut Özal in de nieuwe regering vice-premier werd, belast met de economische coördinatie, kon men verwachten dat de generaals het door het IMF gewenste beleid zouden voortzetten. Op 11.10.1980 werden Demirel en Ecevit vrijgelaten en kort daarop trad Ecevit als leider van zijn partij af. Onder de algemene noodtoestand verminderde het politieke geweld drastisch, al vielen er nog wel enkele doden.