Gepubliceerd op 17-01-2021

Homeopathie

betekenis & definitie

(homoeopathie), v., geneeswijze die ervan uitgaat dat een ziekte kan worden genezen met een middel dat, toegediend aan een gezond persoon, ziekteverschijnselen doet ontstaan die lijken op de symptomen van de te behandelen ziekte.

© Als medisch model is de homeopathie (een juistere naam is homeotherapie) zeer oud; zij was al in het oude Egypte bekend. De grondidee van de homeopathie later het similiabeginsel genoemd is ook terug te vinden in de geschriften van Hippokrates (460 v.C-377 v.C). De grondlegger van de moderne homeopathie is C.F.S.Hahnemann (1755-1843), die systematisch van een groot aantal geneesmiddelen de uitwerking op gezonde mensen onderzocht. Een voorbeeld hiervan is arseen, dat als homeopathisch geneesmiddel (‘gelijkend geneesmiddel’) wordt gebruikt bij cholera. De verschijnselen van acute arseenvergiftiging en die van cholera lijken zo sterk op elkaar dat zij zeer moeilijk te onderscheiden zijn. De resultaten van deze onderzoekingen publiceerde Hahnemann in zijn Organon der rationellen Heilkunde (1810), op grond waarvan hij het similiabeginsel formuleerde.

Verder constateerde hij dat een geneesmiddel twee tegengestelde werkingen heeft, afhankelijk van de dosering. Bovendien kwam hij — op zoek naar een optimaal nuttig effect zonder bijwerkingen tot de bevinding dat geneesmiddelen nog werkzaam konden zijn in zo geringe concentratie dat zij met de toenmalige fysische en chemische analysemethoden niet meer aantoonbaar waren. Steeds meer ging hij de voorkeur geven aan zeer sterk verdunde geneesmiddelen.

Een flinke ruggesteun kreeg Hahnemanns leer van de hoogleraren R.Arndt en H.Schulz, die in 1855 hun zogenoemde Biologische Regel publiceerden. Deze regel zegt dat de levensfuncties door zwakke prikkels worden opgewekt, door middelsterke worden bevorderd, door sterke worden geremd en door de allersterkste worden opgeheven. Zij bevestigden dat bij een bepaalde dosis, die zij de homeopathische dosis noemden, de schadelijke werking van een geneesmiddel omslaat in het tegenovergestelde. Ook werden geleidelijk aan hoe langer hoe meer andere voorbeelden gevonden van stoffen die in uiterst kleine hoeveelheden werkzaam zijn, zoals vaccins, vitaminen, sporenelementen, groeistoffen, enzymen, hormonen enz. Ook nu nog wordt het systematisch onderzoek van de effecten van geneesmiddelen op gezonde mensen voortgezet. Zo krijgt men een steeds vollediger beeld van de symptomen die passen bij een bepaald middel.

Er zijn meer dan 1000 zgn. geneesmiddelenbeelden beschreven. Deze gegevens worden voortdurend nog aangevuld met toxicologische, fysiologische en farmacologische gegevens, alsmede met die welke verkregen zijn uit proeven met dieren.

Kenmerkend voor de homeopathische geneeswijze is het gebruik van sterk verdunde geneesmiddelen. In de praktijk zag Hahnemann dat het ‘gelijkende middel’ bij normale dosering (normaal voor de toenmalige begrippen) in de meeste gevallen een verergering van de klachten veroorzaakte. Hij kwam tot de bevinding dat zulke middelen het beste werkten in kleine doseringen. Als verklaring hiervoor wordt aangenomen dat bij kleine doseringen het natuurlijke afweermechanisme van het lichaam wordt gestimuleerd, terwijl er dan nog geen verergeringsverschijnselen optreden. De stimulans zou te klein zijn om gezonde, stabiele processen uit balans te brengen, maar wel effect hebben op zieke, onstabiele processen. Bovendien is een patiënt voor het ‘gelijkende middel’ extra gevoelig, vergeleken bij gezonde personen.

Zo zijn b.v. hartpatiënten veel gevoeliger voor digitalis dan gezonden. De dosering kan en moet dus zeer laag gehouden worden. Dit spreekt al vanzelf voor giftige stoffen als arseen, maar het geldt algemeen. Er worden ook onoplosbare geneesmiddelen gebruikt, zoals kwarts en koolstof; deze worden verwreven tot colloïdale oplossingen.

Bij het systematisch onderzoek van geneesmiddelen is aan het licht gekomen dat de proefpersonen in groepen verdeeld kunnen worden op grond van hun gevoeligheid voor een bepaald middel; voor elk afzonderlijk middel is weer een andere selectie uit die deelnemers het gevoeligst. De overeenkomst tussen de leden van een groep blijkt verband te houden met het constitutietype. Zo spreekt men b.v. van het lycopodiumtype. Lycopodium en andere ‘constitutiemiddelen’ zijn vooral van belang bij chronische ziekten; deze worden beschouwd als meer individuele uitingen.

Een homeopathisch arts tracht een totale diagnose van de patiënt te stellen. Men spreekt dan ook van een individuele diagnose (niet van een ziektediagnose). Er moet dus vrij veel aandacht aan iedere patiënt besteed worden. Sommige sceptici zien dit als de eigenlijke oorzaak van het therapeutisch succes. De homeopathische behandeling bestaat verder uit het toedienen van sterk verdunde (of hoog gepotentieerde) geneesmiddelen. De verdunningsgraad (potentie, <Du.

Potenz, machtsexponent) wordt aangeduid met de letter D, gevolgd door een cijfer dat de exponent aangeeft. Zo betekent de aanduiding D 3 een verdunning van 1 :103 (de letter D is afgeleid van het Lat. decem, tien). Ook wordt de verdunningsgraad wel aangeduid met de letter C, gevolgd door een cijfer: C 3 betekent een verdunning van 1:1003 (de letter C is afgeleid van het Lat. centum, honderd).

De dosering dient niet hoger te zijn dan nodig is om het natuurlijk afweermechanisme te stimuleren, dus de kleinste, nog werkzame dosis. Worden na toediening van het geneesmiddel de klachten ernstiger, dan betekent dit dat wel het goede middel is gekozen, maar dat de dosis te hoog was. De sterkste verdunningen worden voorgeschreven bij chronische ziekten (tot zelfs D 200); de minder sterke bij acute ziekten. Zeer ervaren artsen schrijven vrijwel uitsluitend de hogere potenties voor. Behandeling met deze laatste heeft echter alleen zin indien het lichaam ‘schoon’ is, m.n. van sterk dominerende allopathische (‘gewone’) middelen; berucht in dit opzicht zijn vooral de corticosteroïden.

De homeopathische geneesmiddelen hebben:

1. geen bijwerkingen;
2. kunnen vaak een blijvende genezing geven;
3. zij zijn aanmerkelijk goedkoper dan de meeste allopathische medicamenten.

De homeopaten zelf wijzen er nadrukkelijk op dat hun leer geen monopolistische claim boven de allopathische geneeskunde heeft, maar een zinvolle aanvulling daarop is. De allopathische geneeskunde past trouwens homeopathische werkingsmechanismen toe, zoals de vaccinbehandeling.

Van de ca. 1000 regelmatig gebruikte homeopathische geneesmiddelen zijn er ca. 800 van plantaardige herkomst. Er worden in het wild groeiende planten verzameld, maar ook worden voor het Europese klimaat geschikte planten gekweekt. Bij de verwerking gaat men uit van vers plantenmateriaal. Dit wordt overgoten met alcohol en deze zgn. oertinctuur wordt fijngemalen (de alcohol dient behalve als extractiemiddel ook als een soort fixeermiddel dat enzymatische ontleding tegengaat). Het extractieproces laat men 14 dagen doorgaan; daarna wordt het mengsel uitgeperst en gefiltreerd. Men heeft dan een tinctuur verkregen.

Deze wordt gekeurd en opgeslagen (in het donker) bij constante temperatuur. De diverse verdunningen worden bereid door toevoegen van een berekende hoeveelheid van een indifferent oplosmiddel, waarvoor gewoonlijk water wordt gebruikt.

Dat een geneesmiddel een therapeutisch effect zou kunnen hebben in zo sterke verdunning dat er nauwelijks nog één molecule van het geneesmiddel aanwezig kan zijn, is lange tijd een van de voornaamste punten van kritiek geweest. Toch worden zelfs potenties tot D 200 voorgeschreven en met goed resultaat. Diverse pogingen tot verklaring zijn ondernomen. Zo heeft de fysicus J.E.Barnard in 1965 een verklaring beproefd met zijn matrijshypothese. Deze gaat uit van het feit dat in een oplossing zich rondom moleculen van de opgeloste stof een mantel van watermoleculen vormt (indien water het oplosmiddel is; → hydratatie). De ruimtelijke configuratie van deze watermantel zou specifiek zijn voor het desbetreffende omhulde molecule.

Hij veronderstelde verder dat deze watermolecuulconfiguraties ketens kunnen vormen (polymeren), die bij energietoevoer (schudden) zichzelf kunnen reproduceren, en aldus de specifieke informatie doorgeven, ook al zijn de opgeloste moleculen niet meer aanwezig. Enige steun voor deze opvatting is te vinden in het feit dat door koken van hooggepotentieerde middelen de homeopathische werkzaamheid verdwijnt. In ieder geval kan men met de hedendaagse analyseapparatuur (b.v. de polarograaf) ondubbelzinnig een D 24 verdunning onderscheiden van het zuivere oplosmiddel. Door meting van de dielektrische constante is zelfs een D 27 NaCI-oplossing feilloos uit de blanco’s te selecteren.

Van de organisaties op het gebied van de homeopathie in Nederland zijn te noemen: de Vereniging van homeopathische artsen in Nederland (ca. 120 leden; orgaan: Similia Similibus Curentur); de Vereniging tot bevordering der homeopathie in Nederland (ca. 7000 leden; orgaan: Homoeopathisch maandblad); Stichting homoeopathisch Centrum; Stichting klassieke homoeopathie (orgaan: Aude Sapere); Liga Medicorum Homoeopathica Internationalis; Louise van Eeghen Stichting.

Opleidingen worden verzorgd door: Medisch centrum voor acupunctuur en homoeopathie; Vrije Universiteit te Amsterdam; Vereniging voor Homoeopathische artsen in Nederland; School voor klassieke homoeopathie; Ned. College voor Naturopathie.

LITT. P.van Dijk, Geneeswijzen in Nederland (4e dr. 1977).

< >