Gepubliceerd op 17-01-2021

Bulgarije

betekenis & definitie

(Narodna Republika Bülgarija), volksrepubliek in Zuidoost-Europa, 110912 km2. Hoofdstad: Sofia.

BEVOLKING De bevolking van Bulgarije neemt per jaar met ca. 0,6 % toe. Deze toename is vrijwel uitsluitend toe te schrijven aan de natuurlijke bevolkingstoename: het geboortencijfer bedroeg in 1976 16,5 %c en het sterftecijfer 10,1 %o. Van de totale bevolking is ca. 45 % economisch actief.

ECONOMIE Tot 1970 was de grootste groep van de beroepsbevolking in de agrarische sector werkzaam. In 1977 was voor het eerst het aantal werknemers in de industrie groter dan dat in de landbouw: 1179600 in de industrie tegenover 1116110 in de landbouw. Deze cijfers moeten echter met enige reserve worden bekeken door de voortdurende wijzigingen in de statistische voorstelling. Zo blijkt men in 1977 bij de cijfers voor de mijnbouw ook de werknemers in de bosbouw en de visserij geteld te hebben. Daar voor deze bedrijfstakken de werkgelegenheid van 1970-77 van 116000 tot 104000 is gedaald, mag de conclusie gehandhaafd blijven dat Bulgarije zich langzamerhand tot een industriële natie ontwikkelt. Deze conclusie wordt versterkt als men kijkt naar de urbanisatiegraad van de bevolking.

In 1965 kwam dit percentage voor het eerst boven de 50; in 1970 bedroeg het aandeel van de stedelijke bevolking in het totaal 55 %; voor 1977 was dit 58 %. Ook op grond van de produktiecijfers is deze conclusie te verdedigen. De agrarische produktie steeg van 1970-77 met 20 %, terwijl de industriële produktie met 75 % toenam. De industriële produktie is m.n. geconcentreerd in Sofia, Plovdiv, Varna en Boergas.

Hoewel de agrarische produktie sinds 1970 nog aanzienlijk is gestegen, produceert de beroepsbevolking in de agrarische sector (ca. 30 % van de totale bevolking) nog slechts 22 % van het netto nationaal inkomen. De regering streeft dan ook naar schaalvergroting in de traditioneel kleinschalige landbouw. Daardoor zal de arbeid op het land nog meer gemechaniseerd worden. De belangrijkste produkten van de Bulgaarse landbouw zijn tarwe, gerst, maïs en suikerbieten, die van de tuinbouw zijn zijde en wijn. Daarnaast zijn nog belangrijk katoen, met zeer wisselende produktiecijfers, en tabak, met dalende produktiecijfers. Hoewel de tarweproduktie van 3 tot 3,5 mln. t steeg, bleef die stijging (13 %) toch achter bij de stijging van de totale agrarische produktie. Van de totale land- en tuinbouw geeft slechts de gerstproduktie een aanzienlijke stijging te zien (28 %).

De stijging in de totale agrarische produktie wordt voornamelijk door de vooruitgang in de veeteelt veroorzaakt. Zo nam de melkproduktie van 1970-77 met 24 % toe; toch bleef ook hier de arbeidsproduktie achter; het aantal runderen nam in dezelfde periode met 38 % toe. Belangrijk is ook de schapenteelt; de 10 mln. schapen vertegenwoordigden in 1978 ruim 16,5 % van de totale wereldproduktie. De dalende produktie in de primaire bedrijfstakken komt o.a. tot uiting in de mijnbouwproduktie. De hoeveelheid gedolven steenkool bedroeg in 1977 26 mln. t. De belangrijkste steenkolenmijnen bevinden zich in het noordwesten van het land bij Sofia.

Veel belangrijker is in Bulgarije de bruinkoolwinning. Het land heeft een reserve van 840 mln. t. De produktie loopt echter voortdurend terug: in 1977 was de produktie nog maar 86 % van die van 1970, nl. 24868000 t. De ijzerertsproduktie bereikte in 1972 een hoogtepunt; thans is de produktie nog maar 88 % van die van 1970. In 1977 werd in Bulgarije 707000 t ijzererts gedolven. Bruinkool wordt in Bulgarije gewonnen in het Maricabekken en het aangrenzende Rhodopegebergte.

Voorts vindt bruinkoolwinning plaats in de Walachijse vlakte ten noorden van het Balkangebergte. Ten slotte wordt tussen Varna en Boergas enige aardolie gewonnen. In de traditionele mijnbouw is een teruggang te constateren. Vooruitgang werd echter geboekt in de winning van non-ferrometalen als koper, zink en mangaanerts. Bij Boergas en bij Pirdor in het Balkangebergte wordt kopererts gedolven en lood- en zinkerts bij Kardzjali (Thracië). In de industrie nam de produktie van 1970-77 met 75 % toe, maar het aantal in de industrie werkzame personen steeg slechts met 12 %.

Dit wijst op een aanzienlijke verhoging van de arbeidsproduktiviteit in de industrie. De basisindustrie is voornamelijk gevestigd in de buurt van de extractieve nijverheid; zo ontstond bij de ijzerertsmijnen ten noordwesten van Sofia het staalcombinaat van Kremikovtsi. Cokes wordt uit de Oekraïne aangevoerd. Koper wordt verwerkt bij Pirdor, waar het reliëf een goede mogelijkheid biedt voor het opwekken van hydroelektriciteit. De aardolieraffinage ten slotte vindt in Boergas plaats. De meest opzienbarende produktiestijging in de industrie heeft zich in de bedrijfstak metaalwaren voorgedaan; de produktie steeg in deze tak van industrie met niet minder dan 188 %. Deze industrie treft men vooral om en nabij Varna aan.

Vanzelfsprekend heeft de industriële produktieverhoging ook gevolgen gehad voor de energieproduktie. Die bedroeg in 1977 29,7 mln. kWh (tegenover 19,5 mln. kWh in 1970), waarvan 3,5 mln. kWh hydro-elektriciteit (tegenover 2,1 mln. kWh in 1970). Hoewel het aantal kWh’s op basis van waterkracht sneller is gestegen dan de totale produktie (nl. 64 % tegen 52 %), is het duidelijk dat de toegenomen industrialisatie gevolgen heeft gehad voor de energiebalans van Bulgarije en daarmee ook voor de handelsbalans. Die vertoont dan ook sinds 1974 een negatief saldo. De belangrijkste handelspartner van Bulgarije is de USSR; 54 % van de buitenlandse handel gaat of komt uit dit land. De andere Comeconpartners nemen 26 % van de totale buitenlandse handel van Bulgarije voor hun rekening.

Sinds 1979 is er een speciale veerdienst tussen Varna en de Krim. De Bulgaarse regering kan zelf slechts over een kleine handelsvloot beschikken; de totale tonnage bedraagt 1670001 (600001 aan tankers). De buitenlandse handel is tussen 1970—77 met 23 % toegenomen.

POLITIEK De nieuwe ontwerpgrondwet van 1971 werd bekrachtigd door het tiende congres van de Bulgaarse Communistische Partij (1971). Het viel daar op, dat de toon van partijsecretaris T.Zjivkov ten opzichte van Roemenië en Joegoslavië koeler was dan op het negende partijcongres (1966). Wat Roemenië betreft, werd dit verklaard door de uitdagende houding die de Roemeense autoriteiten jegens de USSR waren gaan aannemen. Met Joegoslavië was de verstandhouding slechter geworden doordat de Macedonische kwestie weer was opgerakeld. Hoezeer Zjivkov Moskou volgde, bleek o.a. uit de wijze waarop hij de Chinese politiek veroordeelde. In zijn visie op de binnenlandse partijverhoudingen stond het generatieprobleem centraal.

Hij kwam echter niet veel verder dan de verklaring, dat zowel oude als jonge leden tot hun recht moesten komen en eendrachtig dienden samen te werken. Waarschijnlijk school hierin afweer tegen de kritiek op de veroudering en verstarring van de partijleiding. Het Centrale Comité werd ten behoeve van vernieuwing uitgebreid, maar in het ledenbestand van het Politburo kwam geen wijziging, wat o.a. handhaving van de ruim 80-jarige Todor Pavlov inhield. Nadat Zjivkov in het kader van de nieuwe grondwet voorzitter van de Staatsraad, dus president, was geworden, werd hij als premier opgevolgd door Stanko Todorov. Al jaren zijn de Bulgaarse leiders bezig met het moderniseren van het bestuursmechanisme van staat en partij; maar over de praktische uitvoering ervan bestaan meningsverschillen, die tot persoonlijke conflictsituaties leiden.

Enerzijds is er het feit dat Bulgarije voor een te krappe markt werkt. Het grootste deel van zijn handel verloopt met de landen van de Comecon. Anderzijds moeten produktiviteit en kwaliteit van de industriële produkten worden opgevoerd als Bulgarije wil uitgroeien tot een aantrekkelijke handelspartner voor andere landen. Een technocratische oplossing van het probleem wekt echter de achterdocht van ‘ideologische’ leiders, mede omdat een daartoe noodzakelijk ontspanningsbeleid tevens zou inhouden dat Bulgarije in goede verstandhouding zou moeten leven met o.a. Joegoslavië.

In 1972 kwam er enige beweging in de top. De secretaris van het Centrale Comité, Venelin Kotsev, moest plaats maken voor de veel jongere Alexander Lilov (*1933). Na de dood van I.Basjev in 1971 werd deze als minister van Buitenlandse Zaken opgevolgd door Peter Mladenov (*1936). Sindsdien wist Bulgarije in navolging van de USSR de betrekkingen met Joegoslavië en Roemenië te verbeteren. In 1974 wisten de voorstanders van de ideologische ‘harde lijn’ niettemin het overwicht te behouden. Na een maandenlange campagne over het thema, dat de ideologische waakzaamheid moet worden verhoogd wegens de risico’s van een ontspanning tussen Oost en West, werd een zuivering onder de topleiding uitgevoerd. Uit het Politburo werden op 3.7.1974 drie leden ontslagen.

Om het regime bij de bevolking te verankeren, worden bepaalde jubilea met grote plechtigheid gevierd. In juni 1972 werd de geboortedag van Georgi Dimitrov herdacht. Een half jaar later deelde Bulgarije in de viering van de 50e verjaardag van de USSR. In 1973 volgde de 50e verjaardag van de mislukte communistische opstand tegen het regime van A.Tsankov. In sept. 1974 werd de ‘bevrijding door het Rode Leger’ in 1944 feestelijk herdacht, in aanwezigheid van de USSR, N.V.Podgornij. Bovendien gaf het aanleiding een aantal grootse projecten te entameren, waaronder een pijpleiding voor aardgas uit de USSR en een kerncentrale.

Het feest leidde tevens tot kritiek en zelfkritiek. Zjivkov klaagde over te trage invoering van vele bouwplannen. Toch staat de Bulgaarse economie er niet ongunstig voor. De jaarlijkse groei bedraagt gemiddeld ca. 6 %, al bleef het produktieniveau in 1974 en 1975 beneden de plancijfers. De stijging van de levensstandaard is o.a. te danken aan het feit dat de eenzijdige concentratie op de zware industrie werd beëindigd. Bovendien krijgt Bulgarije per hoofd van de bevolking meer Russische steun dan de andere Warschaupactstaten.

De USSR beschouwt Bulgarije nl. als haar modelbondgenoot. Het aantal partijleden bedroeg in 1976 788211. Daaronder waren 40,1 % arbeiders, 28,1 % ambtenaren en employés en 26,1 % boeren.

In sept. 1978 werd tussen de DDR en Bulgarije een nieuw Verdrag van Vriendschap, Samenwerking en Wederzijdse Bijstand gesloten met een geldigheidsduur van 25 jaar. In art. 4 werd nadrukkelijk de zgn. Brezjnevdoctrine bevestigd in de verklaring dat Bulgarije en de DDR ‘hun bereidheid bevestigen om noodzakelijke maatregelen te nemen ter bescherming van de socialistische verworvenheden en om de veiligheid en onafhankelijkheid van beide landen te waarborgen’.

In de zomer van 1979 voerde Bulgarije een nieuw economisch systeem in dat het landbouwbeleid op een nieuwe leest schoeide. Zo werd het Ministerie van Landbouw opgeheven en vervangen door een ‘nationale agro-industriële unie’, een soort van vrije groepering van staatsinstellingen en boerderijen. De bedoeling is het landbouwbeleid soepeler en democratischer te maken. Deze hervorming maakt deel uit van een nieuw beleid dat erop gericht is de doeltreffendheid en produktiviteit in de landbouw te verbeteren. Op diplomatiek terrein bleef Bulgarije de trouwste bondgenoot van de USSR. In 1979 kwam het tot nieuwe woordentwisten met Joegoslavië over de Macedonische kwestie. Bulgarije onderstreepte dat het geen territoriale aanspraken doet, ook niet op de Joegoslavische republiek Macedonië, maar bleef erbij dat er geen Macedoniërs bestaan omdat ze in feite Bulgaren zijn.

Litt. N.Oren, Revolution administered: agrarianism and communism in Bulgaria (1973); B.Dobrin, Bulgarian economie development since World War ii (1973); T.Zhivkov, Modern Bulgaria (1974).

< >