Deel van het erfelijk materiaal van een organisme dat met behulp van een vector in een ander organisme gebracht wordt met als doel de ontvanger een bepaalde functie te geven of een bepaald product te laten fabriceren
De recombinant DNA-technologie werd in de jaren 70 ontwikkeld in moleculaire laboratoria van Stanford University om genen te kloneren en eiwitten te bestuderen. Al spoedig bleek het belang voor de industrie. Het Nederlandse bedrijf Gist-Brocades (nu DSM) in Delft was een van de eerste die de getransformeerde schimmels in een bioreactor gebruikte om waardevolle producten te maken zoals antibiotica en geneesmiddelen.
Zowel bacteriën, schimmels als planten kunnen getransformeerd worden met recombinant DNA, maar de procedure verschilt van soort tot soort. Bacteriën kunnen DNA uit het milieu opnemen als de celwand verwijderd is of door elektroporatie tijdelijk doorlaatbaar gemaakt is. Bacteriën kunnen ook “vreemd” DNA opnemen via bacterievirussen (bacteriofagen) en planten kunnen DNA in hun genoom incorporeren middels een plasmide dat ingebracht is door de kroongalbacterie Rhizobium radiobacter (Agrobacterium tumefaciens). De bacteriofaag, bacterie, het plasmide of virus dat gebruikt wordt om het recombinant DNA in de gastheer te brengen heet een vector.
Het organisme (bacterie, cellijn, schimmel, plant of dier) dat door recombinant DNA-technologie ontstaat valt onder de regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Ggo’s moeten worden beoordeeld op hun risico’s voor mens en milieu voordat ze gebruikt, geteeld of ingevoerd mogen worden.
De logica van de term recombinant ligt in de aaneenschakeling van “vreemd”- en gastheer-DNA in een nieuwe combinatie. Het woord recombinatie heeft in de genetica echter ook een andere betekenis: de uitwisseling van allelen van verschillende chromosomen door crossing-over bij de meiose, waardoor nieuwe combinaties van allelen ontstaan; dit is een volledig natuurlijk proces (zie het lemma recombinatie).