NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Wilkens, johannes albertus

betekenis & definitie

WILKENS (Johannes Albertus), geb. 29 Juli 1813 te Gresik, gest. 19 Dec. 1888 te Soerakarta. In 1833 werd hij élève van het Instituut voor de javaansche taal en opleiding van ambtenaren te Soerakarta, waar hij in 1835 onderwijzer werd, tot 1843, toen dat Instituut opgeheven werd. Bij gouv. besluit van 19 Jan. 1844 werd hij met Winter belast met de samenstelling van een uitvoerig verklarend omschrijvend Javaansch en Nederduitsch woordenboek. In 1848 ging hij met den Javaan Sastra Tama naar Nederland, om daar samen te werken metRoorda. Driejaren laterkeerde hij naar Java terug en werkte tot 1859 met Winter en sedert alleen aan het groote woordenboek, dat in handschrift van 26 folio-deelen in de leidsche universiteitsbibliotheek berust, terwijl hij alleen eene nieuwe bewerking vervaardigde, waarvan een afschrift in 43 foliodeelen in dezelfde bibliotheek zich bevindt. In 1883 werd hij gepensionneerd.

Behalve het woordenboek schreef hij verscheidene taalkundige verhandelingen in het Tijdschr. v. Ned.-Indië, o.a. eene uitgave met vertaling van hetwajang-verhaal Pregiwa. (1846, II, 1-98); eene uitgave met vertaling van het Javaansche gedicht Sewaka (jaarg. 1850 en 1851) en een Overzicht dergeschiedenis van Java, grootendeels uit oorspronkelijke inlandsche bronnen geput, (1849, II, 205).

Zie: Ind. Gids, 1889, I, 442; in Memoriam in De Nieuwe Vorstenlanden van 21 Dec. 1888, 149; Enc. v. Ned.- Indië, IV, 774-775.

< >