VLIET (Jacobus Leunis van der), geb. teZierikzee 19 Nov. 1814, overl. te's Gravenh. 11 Nov. 1851, was een zoon van Christiaan van der Vliet en Maatje Hoogstraten. Hij werd opgeleid tot apothekersbediende en bleef gedurende eenige jaren zeer tegen zijn zin in dat vak werkzaam. In dezen tijd schreef hij onder het pseudoniem Boudewijn een aantal prozaschetsen en gedichten, waarvan sommige in tijdschriften, o.a. in het Leeskabinet en in den Tijdspiegel werden geplaatst. In 1844 besloot hij zich geheel aan de letterkunde te wijden en door schrijven en vertalen in zijn onderhoud te voorzien. Hij maakte in Nov. 1844 bekend, dat hij zich in den Haag als boekhandelaar zonder winkel zou vestigen en dat hij van plan was een tijdschrift, dat om de 14 dagen zou verschijnen, uit te geven. Dit tijdschrift, De Tijd, redigeerde hij van 1845 tot aan zijn dood met groote bekwaamheid en door een handige reclame wist hij te bewerken, dat het opgang maakte. In 1846 maakte hij zijn uitgaaf winstgevender door advertenties op te nemen, wat hem weliswaar wegens ontduiking van het zegelrecht een vervolging bezorgde, maar waarvan hij toch veel voordeel trok, vooral doordat hij deze vervolging als reclamemiddel gebruikte. In 1849 verbond hij aan zijn tijdschrift een loterij van boeken en platen. Doordat hij verschillende ondernemingen opeengestapeld had, gingen zijn financiën meer en meer achteruit. Hierdoor en door zijn slechte gezondheid werden zijn laatste levensjaren verbitterd. Zijn wijze van reclame maken, ook zijn scherpe en soms onverdiende critieken, bezorgden hem veel vijanden. I s.J. Lion schreef tegen hem het vlugschrift: Boudewijn en de Tijd. Nieten ookzonderloterij. In 1849 richtte hij het Zondagsblad op, dat tot 1861 bleef bestaan. Behalve zijn tijdschriftartikelen en een aantal vertalingen, schreef hij: Jongejufvrouwen (1845) en Beelden en Schaduwen (1847). UitzijnhuwelijkmetAnthonetta Bernardina Hagedoorn werd een dochter geboren.
Zijn portret werd door C.C.A. Last gelithographeerd.
Zie: Kruseman, Bouwstoffen I, 370; van Schaick in De Tijd XV (1852) 45 enHoogewerff in OnsTijdschriftXVIII (1913) 657.
Scholte