NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Stampioen, jan jansz. (1)

betekenis & definitie

STAMPIOEN (Jan Jansz.) (1), woonde blijkens de geboorte van zijn gelijknamigen zoon in 1610 te Rotterdam en was misschien een bloedverwant van Franchois St., die in 1612 aan de hollandsche Gemeente te Londen een som vermaakte ter

bevordering van de studie van studenten (Algem. Familieblad 1883/84 no. 84, 5). Wellicht was hij aanvankelijk stuurman, omdat hij wordt vermeld als te hebben deelgenomen aan een tocht naar het hooge Noorden. Door ervaring hebbende bevonden, dat de zeelieden zonder eenig instrument zouden kunnen varen en deze zonder meer de poolshoogte zouden kunnen bepalen, verzocht hij 27 Juli 1617 aan de Staten-Generaal octrooi om alleen die kunst te mogen onderwijzen, hetzij mondeling of met gedrukte ‘exempelen’, hetgeen hem, na onderzoek door Stevin,

29 Juli werd geaccordeerd. Nadat op een nader rekest 29 Dec. 1617 was besloten door de rotterdamsche admiraliteit eenige personen voor advies te Iaten raadplegen, waartoe St.'s collega David Davidtsz. en verder de schipper Kunst werden aangewezen, ontving hij 27 Jan. 1618 alvast eene belooning

van ƒ 400 voor zijn uitvinding, waaraan nog vier nieuwe manieren om de poolshoogte te meten gepaard waren. Voor zijn geschrift Nieuwe tafelen der polus-hooghte (Rott. 1618) kreeg hij een 8-jarig octrooi en 10 Apr. 1618 eene vereering van f 150. Op zijn rekest om octrooi tot uitgave van twee door hem gemaakte zeekaarten werd 16 Febr. 1619 besloten eerst het advies van den Prins in te winnen en 25 Mrt. het in handen te stellen van Jan Hendrick Jarichs van der Ley. Voor het drukken van een ‘coelestum planum’, waarop de sterren nauwkeurig waren afgebeeld, met een ‘cleyn boecxken, geintituleert Coelestum planum tot een onderwijsinge van dien’, verkreeg hij 1 Aug. 1619 octrooi en 8 Oct. voor de aanbieding ƒ 50, in verband met een rekest van 12 Oct. op 31 d.a.v. verhoogd tot ƒ 75 (de betreffende resolutiën van het voorgaande bij Dodt, ArchiefVII (Utr. 1848) 11,22, 28, 79, 87 en 90). Als vervaardiger van kaarten komt hij reeds voor in Sept. 1619 (eene van een zandplaat bij Hingman, Inventaris verzameling kaarten rijks-archief II ('s Grav. 1871) 119), dus vóór zijne benoeming tot landmeter van Holland op 25 Mei 1621; in 1624 werd hij tevens aangesteld tot ijkmeester te Rotterdam en kreeg daar 2 Sept. van dat jaar vrijdom van de burgerwacht en het maandgeld. In de aanteekeningen van Is.

Beeckman komt hij voor niet alleen in verband met zaken van practischen aard, maar ook met dezen samenwerkende aan de verbetering der thermometers; tevens blijkt hij bevriend met Balthasar van der Vinne, en, met Dirk Boefie, Jan Weymans, Abr. Willemsen, Huygh Teunissen en Joh. Fornerius, behoord te hebben tot het in Aug. 1626 door Beeckman te Rotterdam opgerichte ‘Collegium mechanicum’. Indien niet zijn gelijknamige zoon (gewoonlijk ‘de jonge’ bijgenaamd) is bedoeld, is hij de Jan Jansz. St., wien blijkens het Grootboek van de admiraliteit van de Maze op 25 Jan. 1637 tot het einde van dat jaar eene belooning van ƒ 300 is toegekend ‘vandat hij alle de stuurluyden van dese collegie instrueert naer d'ordre van Jan Henricxz. Jarich (van der Ley), sullende 't selve tractement sedert den lesten December voorleden comen te cesseren, ter tyt toe (dat) met gemeen advys naerder mocht worden verstaen, dat synen dienst voorder diende geëmployeert’.

Zijn privilegie van 2 Sept. 1624 werd nog 8 Apr. 1643 vernieuwd. Van een naamgenoot van hem bestaat een kaart van gorzen bij Charlois van 1624, in het Gifteboeck van het

ambacht Cool no. I is 20 Juni 1626 sprake van eene meting, ‘gedaen bij Jan St.’, terwijl verder kaarten bestaan uit de omstreken van Rotterdam uit de jaren 1633, 1637, 1638 en 1641 (Hingman a.w. 118, 119, 233 en 361). In 1650 wordt hij genoemd ‘gezworen ordinaris landmeter van Schieland’ en hem als zoodanig de vervaardiging opgedragen van de later gedrukte groote Kaert van het Hoogheemraedtschap van Schielandt, geordonneertende begonnen anno 1650, gemeten door Jan St. en in koper gesneden door J. Vingboons in de jaren 1651, 1652, 1653 (Rott. 1660, meermalen herdrukt) (Roterodamumillustratum I (Rott. 1868) 5-10 en bijlagen 14-20). Wellicht daarom is hij (en niet zijn zoon) de Jan Jansz. St., die 30 Mrt. 1659 in een akte te 's Gravenhage als landmeter wordt vermeld (NavorscherXXXVIII (1888) 105).

Zijn ambt van ijkmeester bekleedde hij 36 jaren tot hij daaruit 28 Juli 1660 wegens misbruik van vertrouwen meteen boete van 1000 £ werd ontslagen (Navorscher VI (1856)340). In 1659 gaf Gerard Mick een geschrift uit over het Onvermogen dergelyckgradige paskaert ende ver-

scheyden hemelklootsche rekeningen, aenwijsende 't verschil der polus-hoochte tegens Jan Jansz. St., als aanhangsel tot E. de Decker (St.'s stadgenoot), Practyck van de groote zeevaert (Rott. 1659). Aan zijn zoon, die volgt, schrijft men o.a. de uitgave van een Hemel-pleyn (Amst. 1684) toe, misschien wel een herdruk van bovengenoemd Coelestum planum. de Waard

< >