NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Soggaert, egidius of gillis 't

betekenis & definitie

SOGGAERT (Egidius of Gillis 't), geb. te Middelburg 1558, overl. 25 Aug. 1640. Hij was de zoon van Willem t'Soggaert, die, door den overgang van Middelburg tot de staatsche zijde, als katholiek genoodzaakt werd de stad te verlaten, en zich

te Gent vestigde. Bij eene bedevaart naar het beroemde Cambron vatte Gillis het plan op zich in die cistercienserabdij te begeven. Hij werd er aangenomen, legde in 1591 zijne kloostergeloften af en werd eenige jaren na zijne priesterwijding in 1599 belast met het bestuur der nonnen van

de abdij La Cambre O. Cist. verblijvend in haar refuge te Brussel. Toen zij in 1600 naar hare gedeeltelijk herstelde abdij weergekeerd waren, nam Gillis T'Soggaert een werkzaam deel aan het opsporen en aan de verheffing van het gebeente van den H. Bonifacius van Brussel, begraven onder de bouwvallen der abdijkerk. Hij maakte hiervan eene nauwkeurige beschrijving, gedeeltelijk in druk uitgegeven door Chr. Henriquez, Fasciculus Sanctorum.

O. Cist (Brux. 1623) I 176-384, Aan Sanderus bezorgde hij de noodige geschiedkundige gegevens voor de Chorographia sacra Camerae, uitgegeven in de verschillende edities der Chorographia sacra Brabantiae. Er verscheen van hem in druk eene reeks van nederlandsche preeken onder den titel: Den gulden sonnenwijserofthorlogie van de passie ons Heeren Jesu Christi (Brussel 1626). Na 41 jaar in Ter Kameren het geestelijk bestuur geleid te hebben, overl. hij aldaar en werd in het koor der nonnen begraven. Zijn medebroeder Le Waitte vergelijkt hem metCorn. Musius en prijst zijne kennis in de geneeskunde. Zijn naam wordt zeer verschillend geschreven: Henriquez en (die hem volgen) Acta S.S., Kieckens enz schrijven ‘Isogartus;Le Waitte ‘Stosgardus’;het necrologium van Cambron Stogart enStocquart.Op den titel van zijn werkje vindt men T'Soggaert.

Zie: C. de Visch, Biblioth. Script. O. Cist. (Col. 1656) 8; A. le Waitte, Historiae Cameron. pars alt. (Par. 1673) 446; Ann. du cercle arch. de Mons XIV (1876) 124; XVII (1879), 119; ActaS.S. Febr. III, 151.

Fruytier

< >