NIJS (Johannes), ook Nijs van Borselen, overl. in 1489. Bij acte van 14 Juli 1464 werd hij begiftigd met de kosterij der parochiekerk van Westkapelle, terwijl hij 30 Sept. 1468 gemachtigden benoemde om daarvan afstand te doen.
Hij was inmiddels deken van St. Pieter te Utrecht geworden, en trad in 1471 op als proost van St. Jan. Spoedig geraakte hij met dit kapittel in oneenigheden over het beheer der proosdijgoederen, welke eindigden door een 12 Dec. 1474 getroffen overeenkomst, waarbij de verhouding tusschen proost en kapittel opnieuw geregeld werd. Daarna voerde hij een langdurig proces met bisschop David van Bourgondië, die hem de hooge jurisdictie der proosdijlanden betwistte, uit welk proces Nijs in verschillende instantiën als overwinnaar te voorschijn trad. Paus Innocentius VIII benoemde hem in 1486 tot nuntius en collector der Camera Apostolica in het bisdom Utrecht en 11 Jan. 1487 tot pauselijk notaris. Hij was bovendien doctor juris en had te Leuven gestudeerd.Zie: Versl. en Med. O. VadR. IV, 254 v.v.; Dodt, Archief III (1843) 117 v.v.; R. Fruin, Archief O.L.V. Abdij te Middelburg ('s Grav. 1902) register; G. Brom,
Archivalia in Italië, I, no. 229, 230, 499, 1717, 1719; S. Muller Fz., Regesten
archief derstad Utrecht (Utrecht 1896) no. 942, 985, 1062; Oude Vad. Rechtsbr. II: 14,454 v.v.; E. Reusens, MatriculedeLouvain I, 156. van Kuyk
Obreen, Herman
OBREEN (Herman), notaris te Leiden, 7 Febr. 1810 te Rotterdam geb. en 9 Oct. 1880 in eerstgenoemde stad overl., zoon van Herman O. (1768-1815) (schepen van de ambachten Kool, Beukelsdijk en Blommersdijk, ontvanger der extra-ordinaire verponding te Rotterdam) en Elisabeth Henriette Costerman. Hij had hiervan 1828-32 gestudeerd, had deelgenomen aan den Tiendaagschen veldtocht
en was in laatstgenoemd jaar gepromoveerd op een dissertatie de Insinuatione instrumentorum authenticorum etprivatorum in actapublica. Na als Mr. in de rechten eerst op het kantoorvan notaris Boomer te Rijswijk werkzaam geweest te zijn, werd hij in 1836 gemeente-ontvanger, weldra ook secretaris, der gemeente Alfen a.d. Rijn. In 1837 zag hij zich benoemd tot notaris te Leiden, waar hij door zijn groote kennis,
zijn edel karakter, zijn onkreukbare trouw al spoedig in het bezit geraakte van een uitgebreide praktijk. Ook in het maatschappelijk leven genoot O. de achting zijner medeburgers: hij was diaken en ouderling der Waalsche gemeente, bestuurslid der leidsche Maatschappij van Weldadigheid, penningmeester van de Gustaaf Adolfvereeniging, medebestuurder van het Bijbelgenootschap (afd. Leiden), regent van het Minneof Oudemannen- en vrouwenhuis, commissaris der Leidsche Spaarbank, en in al deze en nog vele andere betrekkingen voortdurend nuttig werkzaam. Hoezeer door bezigheden overstelpt, wist de ijverige man toch tijd te vinden óók voor 't schrijven van enkele bijdragen in rechtsgeleerde tijdschriften, als Themis (VII, 329, en VIII, 257) e.a. Ook schreef hij: Hetgeloofde eenige weg tot de waarheid (z. pl. [Leiden] 1846). Hij stelde veel belang in kunsten en wetenschappen, teekende en schilderde niet onverdienstelijk en was lid v.d.
Mij. der Ned. Letterk. te Leiden.
Obreenwasgehuwd:1o.in1834metAugustine Gerardina Wilhelmina
Besier (overl. 1840);2o.in1842metAdriana Louisa Petronella Nobel (ov. 1884). In Maart 1880 legde hij zijn openbare betrekkingen neer. Zijn zoon en opvolger: Mr. Herman Louis Adriaan Obreen geb. 1846,overl. 1891,was behalve notaris te Leiden verscheidene jaren voorzitter der Ned. Mij. van Tuinbouw en Plantkunde en bekleedde vele openbare betrekkingen in zijn geboortestad. Deze was uit het 2e huwelijk.
In het Jaarboek v.h. notarisambt voor 1881 staat zijn door C. Bos op steen geteekend portret.
Zie: Levensber. Letterk., 1881,51; Nederl. Patriciaat 373.
Zuidema