NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Moser, caspar

betekenis & definitie

MOSER (Caspar), geb. te Maastricht 11 Jun. 1759, overl. in het seminarie Nieuw-Herlaarte St. Michiels-Gestel 4 Dec. 1819.

Uiteen gemengd huwelijk gesproten (zijn vader was calvinist) werd Moser bij de calvinisten gedoopt, doch katholiek opgevoed en ontving in 1783 pauselijke dispensatie tot het ontvangen der heilige wijdingen. Hij studeerde te Antwerpen, waar hij o.a.F. Wilmet tot leermeester had, dien hij in de dagen zijner ballingschap te Mons als kanunnik ontmoette. De wijsbegeerte en godgeleerdheid studeerde hij aan de universiteit van Leuven. Bij de promotie van 1781 in de wijsbegeerte behaalde hij onder 121 medestudenten de zevende plaats. 6 Maart 1784 werd hij te Luik priester gewijd. Juni 1790 werd Moser aangesteld als professor der theologie in het seminarie van Antwerpen, terwijl hij te Leuven 22 Oct. d.a.v. licentiaat in dezelfde wetenschap werd. 27 Dec. 1791 volgde zijne benoeming tot president van het Willibrordsof Bosch-college van de universiteit van Leuven.

In deze waardigheid heeft hij geen opvolger meer gehad. 27 Sept. 1793 werd hij professor in de theologie en het canoniek recht en kanunnik van de St. Pieterskerk te Leuven. 24 Mei 1794 werd hij na de gewone proeven door de godgeleerde faculteit tot doctorandus verklaard, doch wegens den inval der Franschen werd hem de doctorshoed niet verleend. Toen 1 Oct. en volgende dagen doorfransche commissarissen een inventaris van het Bosch-college werd opgemaakt, liet de president een krachtig protest hooren uit naam van den vicarius van den Bosch. Onverrichter zake trokken zij voorloopig af. In 1797 bij den val der universiteit vluchtte hij als eedweigeraar met Antonius van Gils (zie kol. 471) uit Leuven. Met dezen zou hij voortaan onafscheidelijk verbonden blijven als een ‘waardige tweelingsbroeder in getrouwheid aan God en geweten’ en zouden zij beiden met Antonius van Alphen (I kol. 81) het drietal onverzettelijken uitmaken tegenover de ‘onverbeterlijken’ dier dagen. 9 Dec. 1797 werd Moser door van Alphen, vicarius van den Bosch en tevens pastoor van Schijndel, tot zijn assistent benoemd. Doch reeds 30 Jan. 1798 begaf zich Moser naar den Bosch, omdat hij benoemd was tot professor in het seminarie, dat

daar door van Gils was opgericht. De eerste dag was onrustig. Hij verneemt, dat een decreet tot aanhouding was uitgevaardigd tegen vijf leuvensche priesters-emigranten. Op bevel uit den Haag had de magistraat van den Bosch hun signalement aan de stadspoorten aangeplakt. Tot hen behoorden ook Dr. J.F. van de Velde en J.B.

Samen, plebaan van de St. Pieterskerk te Leuven. Deze beide vrienden van Moser zouden juist dien dag, 31 Jan., te Boxtel komen. Aanstonds wil hij het plan volvoeren van zijne vrienden te gaan waarschuwen, doch bij het verlaten der stad wordt hij door de soldaten voor één der gesignaleerden aangezien en vastgegrepen. Weldra echter ziet men de vergissing en wordt Moser vrijgelaten. Nu kan hij zijn plan uitvoeren, helpt de twee gezochten vluchten, die op 2 Febr. het gebied der Meijerij reeds verlaten hadden.

Op den dag van Mosers ontmoeting aan de stadspoort was echter de deurwaarder in 't seminarie komen vernemen naar de namen der inwoners. Ook voor Moser, als emigrant of déporté, en voor van Gils werd het gevaar dreigend. Op 1 Febr. gewerd hun vanwege het bossche stadsbestuur de vermaning om zich schuil te houden. 24 Febr. kwam een aanschrijving van het bewind der Bataafsche Republiek, dat het bestuur van den Bosch noodzaakte het seminarie te bewaken, het oog te houden op de professoren en te onderzoeken, welke betrekkingen zij eertijds bekleed hadden. Na den nieuwen omkeer van zaken in Juni 1798 kwam echter de katholieke eindhovensche advocaat, Johan van Hooff, mede aan het bewind en door diens voorspraak werden Moser en van Gils verder ongemoeid gelaten. In 1799 maakte Moser de verplaatsing van het seminarie mee van den Bosch naar het kasteeltje Nieuw-Herlaar onder St. Michiels-Gestel.

De bescheiden en zedige geleerde wijdde er zich geheel aan zijne zware taak: het geheele onderwijs kwam neer op drie professoren, bijgestaan door twee theologanten-leeraren. Groot aandeel nam Moser ook, al trad hij minder op den voorgrond, in de zorgen, moeilijkheden en rampen, die het vicariaat van den Bosch doorleefde. Met raad en daad stond hij den vicaris van Alphen en van Gils bij. 17 Juni 1812 werd hij met geweld aan zijn geliefden werkkring ontrukt. Op bevel van Napoleon had hij zich met van Gils in ballingschap te begeven. Hun eerste ballingsoord was Mechelen. Weldra werd Dijon, in Bourgondië, hun als verblijfplaats aangewezen, doch Moser werd zoo gevaarlijk ziek aan eene catarrhe, dat de geneesheeren voor zijn leven vreesden op die reis in den winter.

Eenig uitstel werd toegestaan, doch toen de borstziekte van Moser haar kwaadaardig karakter verloren had, vertrokken zij 10 Jan. 1813 naar Dijon. Hier verbleven zij van 28 Jan. 1813-29 Jan. 1814, en werden 22 Febr. d.a.v. luisterrijk in het seminarie ontvangen. Met vernieuwden ijver en met groote vrucht gaf hij zich weer aan zijn ambt. In 1815 kreeg hij een hevige borstkwaal, die kort daarna zijn leven in gevaar bracht. Wel week het gevaar en kon hij ook nog een tijd zijne lessen geven, doch was ook niet zelden verplicht die te onderbreken. In October 1818 noodzaakte hem zijne longziekte voor goed van het professoraat af te zien.

De onvermoeide arbeider nam nu, als procurator, de zorg voor het tijdelijk beheer van het seminarie op zich en besteedde zijn overigen tijd om zijne beide geschriften voor de pers gereed te maken. In 1818 kwam te Leuven uit zijn geroemd werk: de Impedimentis Matrimonii. In 1819 volgde te Mechelen: de Mente Ecclesiae circa Absolutionem in Articulo Mortis a Sacerdote Schismatico vel Haeretico collatam. Dit werk was

gericht tegen de strengere meening van A.A. de Thémines, bisschop van Blois, en van F.X. de Feller. Toen de dood naderde, wilde Moser in den refter des huizes in tegenwoordigheid van al zijne leerlingen knielend de Sacramenten der stervenden ontvangen. Zoo roerend waren zijne laatste vermaningen, dat alle tegenwoordigen in tranen uitbarstten. Hij ontsliep in den Heer 4 Dec. 1819 en werd plechtig op het kerkhof te St. Michiels-Gestel ter aarde besteld. 16 Dec. d.a.v. had de uitvaart in het seminarie plaats en sprak president van Gils een indrukwekkende lijkrede uit op zijn hartelijken, trouwen vriend. Mosers gedachtenis blijft in het bisdom van den Bosch in zegening.

Vgl. dag- en copieboek van Moser berustend in 't archief van het Seminarie te Haaren, bij Oisterwijk; Allard, Antonius van Gils (den Bosch 1875); v. Gils, Meijerijsch Memorieboek 154;Coppens, Nieuwe Beschrijving van het Bisdom van 's Bosch I, 337; Schutjes, Geschiedenis van het Bisdom van 's Bosch II, 193; (F.X. de Feller) Journal Historique et Littéraire (1794) vooral II, 259-66; (P. Kersten) Journal Historique et Littéraire I (1834-5) 622; P. Albers, Geschiedenis van het Herstel der Hierarchie in de Nederlanden (Nijmegen 1903, 4).

van Hapert

< >