NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Litzau, johannes barend

betekenis & definitie

LITZAU (Johannes Barend), geb. 10 Sept. 1822 te Rotterdam, overl. aldaar 17 Juli 1893, was een zoon van Jacob Gabriël Litzau en Anna Helder. Reeds als knaap toonde hij bijzonderen muzikalen aanleg en het onderricht van Bremer en Tours droeg zulke goede vruchten, dat hij reeds op 12-jarigen leeftijd op concerten kon optreden.

In 1843 werd hij organist bij de presbyteriaansche Gemeente te Rotterdam, in 1855 werd hij als zoodanig aangesteld bij de evangelisch-luthersche Gemeente. Als onderwijzer en orgelkenner werd hij zeer gewaardeerd. Zijn kennis van de muziekgeschiedenis bleek dikwijls in het Maandblad voororganisten, waarvan hij sinds de oprichting in 1886 medewerker was, zooals hij later ook medewerker was van het duitsche blad Die Orgel. Onder hem werd het orgel in de luthersche kerk geheel gerestaureerd

en 3 Juli 1887 door hem ingewijd. Doch niet alleen als muziek-onderwijzer, pianist, organist en contrapuntist maakte hij zich naam, ook zijn er vele compositiën van hem bekend, vooral koraalmuziek. Bij gelegenheid van zijn 70sten verjaardag verschenen twee levensberichten van hem, n.l. in het Maandblad voororganisten: J.B. Litzau, een beeld van zijn leven en werken door Corn. Immig Jun.enin Die Orgel, Monatschrift für Orgelmusik und Kirchengesang III. Heft 12: J.B.

Litzau door Robert Musiol en een lijsten beoordeeling zijner composities door den muziekuitgever G. Alsbach en Co. te Rotterdam. Van hem bestaat een lithogr. portret.

Zie: Melchior, Wetenschappel. en biogr. Woordenb. der toonkunst (Schiedam 1889-1890) i.v.

Moquette

< >