LIERE (Joost of Josse van) (2), meer bekend als J ustus LiraeusofLyraeus, geb. vermoedelijk te Frankenthal in de Paltz omstr. 1578, gest. te Utrecht Nov. 1646, zoon van den voorgaande en Emerentia van Dueren, werd 16 Mei 1594 te Leiden ingeschreven als art. lib. stud., studeerde omstr. 1596 onder Fr. Junius en behoorde tot de uitgekozen studenten, die Scaliger op zijn studeerkamer ontving.
Als opvolger van Joh. Miggrode werd hij in 1598 derde onderwijzer aan de latijnsche school te Middelburg, schijnt in 1604 een halfjaar buiten betrekking geweest te zijn, wellicht in verband met de omstandigheid, dat 14 Juni van dat jaar een naamgenoot te Leiden is ingeschreven als stud. theol., maar was 1 Jan. 1605 weder in dienst met verhoogd salaris, wordt 1 Mei 1605 zelfs conrector genoemd, en bedankte einde van dat jaar voor het rectoraat te Woerden. Hij ondertrouwde 21 Mei 1605 (getr. 17 Juni) met Cathelina Cornelisdr.Er werd echter, na het overlijden van den rector Grutenus, in Nov. 1607 eene regeling getroffen, waarbij L. wel den taak van rector, maar Aeg. Bursius het commensaal-houden met den titel van rector oeconomicus werd toegekend, die L. eerst in 1613 werd toegewezen. In 1620 ontving hij eene belooning voor het suppleeren der lessen van Ant. Walaeus en doceerde in 1629 ethica, physica, rhetorica, logica en grieksch, terwijl in het algemeen de school veel aan hem te danken heeft gehad.
Toen in 1630 Ant. Aemilius (I kol. 38) afstand deed van het rectoraat aan de utrechtsche Hieronymusschool, dong 1 Juni 1630 ook L. naar de vacante plaats en werd benoemd op aanbeveling van Petrus Cunaeus, Cats, Walaeus, Heinsius, Vossius, Burgersdijk en Festus Hommius (Burman Traj. eruditum (ib. 1738) 199). Bij sommigen viel hij hier echter minder in den gunst, de school kreeg minder leerlingen dan vroeger en toen Aemilius opnieuw rector wilde worden, bewoog men L. tot afstand, doch verbond hem als hoogleeraar in de letteren aan de op te richten Illustre School, welke functie hij 18 Juni 1634 aanvaardde met eene rede de Usu etdignitate studiorum humanitatis (gedrukt in de Inauguratio ill. gymnasii Trajectini (Traj. 1634)). In gelijke betrekking ging L. in 1636 over, toen de illustre school in universiteit werd omgezet, waaraan hij o.a. ook ‘exercitia oratoria’ hield. Hij was bevriend met den hoogleeraar Henr. Regius, die hem zijn befaamd antwoord over den bloedsomloop aan Jac. Primerosius voorlas, doch behoorde in Febr. 1642 tot de afgezanten der professoren om den senaat inzake de cartesiaansche geschillen hunne klachten over te brengen en Regius aan te manen zich alleen met medische zaken bezig te houden. Senguerdus hield in 1646 op hem de lijkrede.
Een ms. brief van Cunaeus aan L. van 10 Dec. 1633 is onder diens briefverzameling te Leiden (I, 238-39), een van L. aan hem is afgedrukt in P. Cunaei et doct vir. ad eundem Epp. (Lugd. Bat. 1725) 297, zie ook 165, een van Vossius, dd. 8 Sept. 1646 in diens Epp. I (Aug. Vind. 1692) 500. Een latijnsch gedicht van L. gaat vooraf in Cats' Maechdenplicht (Midd. 1618); d e la Rue deelt in GeletterdZeeland (Midd. 1741) een en ander van hem mede uit het album van Joh. van de Poele (bibl.
Letterk. Leiden).
Zie voorts: Ekker, de Hieronymusschool te Utrecht I (Utr. 1863) 95-96; Loncq, Hist schets der Utr. hoogeschool (Utr. 1886) 8; Wijnne, Resolutien der Vroedschap van Utrecht (Utr. 1888) 10, 65; Voegler, Gesch. van het middelb. gymnasium II (Midd. 1894) 362, 86; Oeuvres de Descartes III (Paris 1899) 204, 530, 32, 34, 57 en Kesteloo, Stadsrekeningen van MiddelburgV (ald. 1899) 86, 87; VI (1900) 55, 56.
de Waard