LANGE (Geldolph Adriaan de), te Alkmaar geb. 11 Jan. 1773, overl. 14 Dec. 1840, zoon van Pieterd. L., procureur, notaris en secretaris der leenmannen van de Nieuwburgen, overl. 1784, en Margaretha Ouburg, overl. 1804, was in 1795 gruttersknecht, toen hij door den oud-vroedschap G.C.v.
Vladeracken, een der leden van het comité-revolutionnair, bode van het college der Uitwaterende Sluizen werd gemaakt. 9 Juni 1802 werd hij schout-bij-nacht der stad en 30 Dec. 1803 tevens majoor der stille en klapwacht, 29 Febr. 1808 vischafslager. Eerlang verviel zijne betrekking, omdat het fransche gezag geene gelden voor de nachtwacht op de begrooting toeliet. Na de omwenteling van 95 was hij - ‘om zijn schreeuwen te stillen’ schrijft Mr. H.J. v.d. Graaff ergens - adjudant-majoor der gewapende burgermacht geworden, en toen in April 1813 in Noord-Holland, vooral in Zaandam, oproerige bewegingen ontstonden, werd hij, op voordracht van den onderprefect Fontein Verschuir, door den prefect de Celles benoemd tot kapitein der grenadier-compagnie van de nationale garde, als een man, bekwaam geacht om rust en orde met gestrengheid te handhaven; maar wegens zijne uitingen na de tegenspoeden der fransche wapenen werd hij verdacht, zoodat de prefect 7 Nov. 1813 den onderprefect schreef: ‘Surveillez les turbulants comme ce M. de Lange.’ Vurig voorstander der omwenteling, moest hij wel in botsing komen met den onderprefect, die, bevreesd voor een overval door de fransche bezetting van den Helder en voor plundering en verbranding, waarmede generaal Molitorde omwentelingsgezinde steden en dorpen bedreigd had, vermoedelijk ook voor een weerslag, welke hem ten nadeele kon zijn, zoolang mogelijk de afkondiging der proclamatie van van Hogendorp en van der Duyn van Maasdam en het plaatsen der nationale vlag op de torens tegenhield. 25 Nov. bericht ontvangende, dat de afkondiging te Oudkarspel was geschied, ging d.L. met 4 vrienden naar de Langedijken, om daar de gemoederen in beweging te brengen, met het gevolg dat men de klokken ging luiden. In den nacht van 26-27 bewoog hij echter die van Oudorp om het te Alkmaar gehoorde luiden te staken. Bij een den 27. gedateerd gedrukt manifest Aan de Nederlanders in het bijzonder die van het Noorderkwartier wekte hij de boeren op zich met alle middelen te wapenen om militaire rekwisitiën van den Helder tegen te gaan, zich aanbiedende om als aanvoerder op te treden. In den avond van dien dag gaf hij ter hoofdwacht kennis uit de stad te gaan, en zonder verlof van zijn commandant F. v.d. Graaff bleef hij tot den morgen van den 30en afwezig, inmiddels Medemblik, Kolhorn en Schagerbrug bezocht hebbende. Zijn commando was hem ontnomen. Na weder een paar dagen buiten de stad bezig te zijn geweest, werd hij 1 Dec. voor den rechter van instructie geroepen, om te vernemen dat de justitie, gedurende 14 dagen tot werkeloosheid gedwongen, hare taak hervat en tot zijne arrestatie besloten had.
Na zijne loslating begaf d.L. zich naar 's Gravenhage, sprak hij met Fagel en bood hij bij de vorstelijke audiëntie op 1 Jan. 1814 een verzoek aan om in zijn rang bij het leger geplaatst te worden. Van den commissaris van oorlog ontving hij bericht, dat Z.H. het aanbod van een personeel emplooi gunstig opgenomen en hij zich te adresseeren had aan de in het arrondissement benoemde commissie voor de organisatie van den landstorm en de landmilitie; met genoegen nam Z.H. het aanbod aan van 25 complete monteeringen. Deze zijn den 17 door d.L. afgezonden. De toegezegde plaatsing hij gemis van een staat van dienst niet bekomende, ging hij 9 Febr. bij den burgemeester van Foreestvan Petten een bewijs van goed gedrag vragen, hetwelk geweigerd werd, omdat zijne strafvervolging nog hangende was; daarover ontstond tusschen beiden een heftig tooneel, 't welk eene aanklacht wegens beleediging tegen d.L. en zijne veroordeeling ten gevolge had. Eerst 13 April sprak de rechtbank uit, dat er geene termen waren om de zaak, waarvoor hij 24 dagen in hechtenis was geweest, te vervolgen. De Lange zette zich nu aan het schrijven eener Memorie van defensie wegens zijn gehouden gedrag in het werk der revolutie, opgedragen aan den Souvereinen Vorst, voor rekening van
den auteur gedrukt bij I.A.v. Harencarspel, een 8o. boek van 334 bladzijden. Fontein Verschuir, de gebroeders H.J. en F. v.d. Graaff, v. Foreestv. Petten, de rechter van instructie Schouten, de genrl. de Jonge, commandant in Noord-Holland, en de commissaris van oorlog Bentinck v.
Buckhorst krijgen er in dit boek geducht van langs, en het zou voor den schrijver nog wel erge gevolgen hebben gehad, ware de oplaag niet opgekocht en vernietigd, waaraan maar enkele exemplaren zijn ontsnapt (zie op J.F.A. Huese, kol. 615).
Als vischafslager verkreeg d.L. tegen 1 Mei 1837 op zijn verzoek ontslag. Hij was gehuwd 22 Mei 1808 met J ohanna Neeltje v.d. Burgh, geb. te Rotterdam, op 38-jarigen leeftijd overl. 10 Mei 1828. De L. moet een zonderling, bemoeiziek, wat lastig man geweest zijn.
Bruinvis