NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Holtrop, johannes willem

betekenis & definitie

HOLTROP (Johannes Willem), bibliograaf en bibliothecaris der kon. bibliotheek te 's Gravenhage, geb. 20 Juni 1806 te Amsterdam, overl. 13 Febr. 1870 in den Haag. Zijn ouders waren Jan Steven van Esveldt Holtrop en Catharina Brouwer (kol. 1148).

Van vaders zijde, en inzonderheid van die van zijn grootvader, die boekverkooper te Amsterdam was, erfde hij zijn bibliografisch talent, van zijne moeder de liefde voor de toonkunst, die hem heel zijn leven bijgebleven is. De familie Holtrop, waarvan Joh. Willem de laatste mannelijke telg was, stamde oorspronkelijk uit Engeland, doch had zich later in Dordrecht metterwoon gevestigd. Na te Amsterdam eerst de lagere school en toen het gymnasium te hebben afgeloopen, bezocht Joh. Willem van 1823-29 het athenaeum illustre aldaar, waar hij letteren en

rechten studeerde. Kort na de herstelling onzer onafhankelijkheid waren de ouders uit Amsterdam naar den Haag verhuisd, maar Joh. Willem was ten huize van zijn grootvader in eerstgenoemde stad blijven wonen. Hij doorsnuffelde in diens magazijn alle mogelijke boeken en vertaalde reeds op zijn 14e jaar een fransch prentenboek, dat gedrukt werd onder den titel: Paul, of de gevolgen van vlijt. Toen zijn studiën aan het athenaeum ten einde liepen, bracht de grootvader zijn kleinzoon in kennis met den bestuurder der kon. bibliotheek te 's Gravenhage, den geleerden en bijna 70-jarigen abbé Charles Sulpice Flament, die weldra een bijzondere genegenheid opvatte voorden jongen man met zijn liefhebberij in boeken, fluit- en pianospel; met machtiging der regeering bezorgde hij hem een aanstelling als beambte aan de koninklijke bibliotheek. De oude Flament had van zijne keuze geen berouw: het bleek hem dra, dat de jonge Holtrop voor het ambt van bibliothecaris als geschapen was.

Reeds in 1831 werd hij dan ook tot onder-bibliothecaris aangesteld en bij den dood van Flament, in 1835, was hij de aangewezen man om diens opvolger te worden. Het duurde echter nog tot 1838 dat hij de aanstelling zelve ontving. Middelerwijl had hij, bijgestaan door J.J.F. Noordziek, P.H.J. Loffelt en M.F.A.G. Campbell, met den grootsten ijver aan de ordening en rangschikking der aan zijne zorgen toevertrouwde schatten gewerkt en vooral zijn aandacht geschonken aan de catalogiseering van de merkwaardige drukken der Aldi, Giunta's, Elzeviers e.a. uitgevers.

Zijn kunde en bekwaamheid werden algemeen erkend: in 1840 werd Holtrop geroepen om de bijzondere boekerij van koning Willem I op het Loo te ordenen, in 1849 werd hem het catalogiseeren der bibliotheek van prinses Marianne der Nederlanden op haar buiten ‘Rusthof’ onder Voorburg opgedragen, in 1850 maakte hij een catalogus van de boekerij van koning Willem III op diens paleis in het Noordeinde. Omstreeks dezen tijd werd hij ook door den koning benoemd tot intendant van den kon. schouwburg en werd hij met J. van Lennep, J.H. Burlage, H.J. Schimmel en A.J. de Bull doorZ.M. geroepen om middelen te beramen tot herstel van het nationaal tooneel (1851). Reeds vroeger had hij met anderen in de residentie een leesmuseum opgericht en met dr. G.

Simons, Mr. P. Simons en W.G. Schey het Drie-maandelijksch tijdschrift gesticht, dat o.a. ook den hoogleeraar Thorbecke onder zijne medewerkers telde, doch slechts korten tijd bestond. Eveneens had Holtrop zich voor de residentie verdienstelijk gemaakt door het oprichten (met Lübeck, den broeder van den toenmaligen directeur der kon. muziekschool in den Haag) van een muziekgezelschap, ‘Liefde tot de toonkunst’ genaamd. In 1843 was hij in het huwelijk getreden met J.H.A.W.

Campbell, zuster van zijn trouwen medewerker op de kon. bibliotheek (overl. 13 Feb. 1870, in den ouderdom van 63 jaren). Toen de rijksarchivaris Jhr. Mr. J.C. de Jonge bij zijn benoeming tot lid van den haagschen gemeenteraad de redactie van het Dagblad van 's Gravenhage, als zijnde een stedelijk orgaan, moest neerleggen, solliciteerde Holtrop naar die betrekking en werd eerst tot redacteur, later tot hoofdredacteur van dat blad benoemd. De bestuurder der kon. bibliotheek kon destijds deze betrekking er geschikt bij waarnemen, daar de kon. boekerij slechts drie dagen in de week voor het publiek geopend was, terwijl het Dagblad alleen nog maar het

dagelijksch nieuws bevattende, ook slechts drie maal 's weeks verscheen. Toen later het blad werd uitgebreid en dagelijks het licht moest zien, traden Holtrop en zijn mederedacteur A. Belinfante beiden af (1863). Want ook de werkzaamheden op de kon. bibl. breidden zich aanzienlijk uit: de boekenschat vermeerderde, het gebouw werd vergroot, de verantwoordelijkheid van den directeur hield daarmee gelijken tred. Daarbij kwam, dat de bibliothecaris op 't Voorhout sedert 1849 tevens bestuurder was van het‘Museum Meermanno-Westreenianum’ met zijn aanzienlijke verzameling handschriften, penningen e.a. zeldzaamheden.

In 1856 zag van Holtrop het belangrijke werk het licht: Catalogus librorum Saeculo

XV impressorum quotquotin Bibliotheca Regia Hagana asservantur, een volledige opgave bevattende van al de voortbrengselen der boekdrukkunst tot het einde der 15e eeuw, op de kon. bibl. bewaard. Onder de bewerking hiervan dacht de schrijver aan het nut, dat de uitgave zou kunnen hebben van een Atlas tot dien catalogus, die de afbeelding bevatten zou van de merkwaardige lettersoorten, drukkersmerken, houtsneden, vignetten enz. dier gedenkstukken uit de eeuw waarin de uitvinding der boekdrukkunst had plaats gehad, en 't was aan dat denkbeeld dat het groote werk zijn ontstaan te danken had: Monuments typographiques des Pays-Bas au quinzième siècle. Collection de facsimile d'après les originaux conservés a la Bibliothèque Royale de la Haye et ailleurs (1857-68), een werk door deskundigen als om strijd geroemd; het geheel omvat, behalve den tekst, 130 platen, met facsimilé's en een kaart. Inmiddels hadden nog andere uitgaven van Holtrop het licht gezien, waarvan wij noemen: De vorming van den Bibliothecaris, naar het duitsch van F.A. Ebert (1832); Catalogus librorum quiin Bibliotheca Hagana partim in duplo partim in triplo inveniuntur (1838); Beichtspiegel nach den zehn Geboten (1861) en Thierry Martens d'Alost Etude bibliographique (la Haye 1867). Hoezeer de groote verdiensten van den bekwamen bibliothecaris erkend werden, blijkt uit zijn vele benoemingen tot lid van tal van binnen- en buitenlandsche genootschappen op gebied van oudheid, letteren en kunst; zie ondergenoemd levensbericht, geschreven door zijn zwager en opvolger Campbell, 678. In deze uitvoerige biografie vindt men tevens zeer belangrijke mededeelingen omtrent de geschiedenis der koninklijke bibliotheek.

Onze opgave van Holtrop's geschriften zou onvolledig zijn, indien we daaraan niet nog toevoegden de beide levensberichten door hem geschreven in de Hand. Mij. Ned. Letterk. 1849, 148 en 1853, 157; het eerste baron van Westreenen van Tiellandt, het laatste Jhr. Mr. J.C. de Jonge betreffende.

In 1864 ondernam Holtrop met zijn gezin een reis naar Italië, van waar hij ziek terugkeerde; vier jaar later vroeg hij zijn ontslag. Alleen de werkzaamheden in het Museum Meermanno-Westreenianum hield hij aan. 13 Febr. 1870, terwijl hij bezig was met het ordenen van handschriften en penningen in zijn geliefd museum, werd hij door een beroerte getroffen, die den dood ten gevolge had. Zijn portret is geschilderd door J.E.J.v.d. Berg op een portretgroep in hetGemeente-museum te 's Gravenhage.

Zie: Levensber. Letterk. 1870, 633; Ned. Spect 1870, 65, en Serapeum, Zeitschr. für Bibliothekwissenschaft 1870, 73.

Zuidema

HOLTROP (Willem), geo. te Dordrecht 23 Oct. 1751, overl. te Amsterdam 11 Mei 1835, zoon van den taalkundige John Holtrop, bezocht te Dordrecht de latijnsche school, kwam als jongeling in betrekking bij den boekhandelaar Abraham Blussé te Dordrecht en werd in 1772 boekverkoopersbediende bij de firma Gerrit de Groot & Zoon te Amsterdam. 6 Mei 1776 werd hij als lid van het amsterdamsche boekverkoopersgilde ingeschreven. Gehuwd met een dochter van Steven van Esveldt, boekverkooper bij de r.k. kerk de Papagaai in de Kalverstraat te Amsterdam, zette hij na diens overlijden (1777) diens zaken voort met de weduwe onder de firma Weduwe van Esveldt en Holtrop; bij hen verschenen o.a. in 1778 Holberg, De onderaardsche reis van Klaas Klim, 3e dr. en in 1779 Pallas, Natuurlijke historie van nieuwe en nog weinig bekende soorten van dieren, vert. door P. Boddaert. Sedert 1780 treedt hij alleen op. Eén zijner eerste, zoo niet zijn eerste uitgaaf was in 1780 een vertaling van het Dagverhaal van Albert Durer's nederlandsche reize, dat kort te voren door Christoph Gottlieb von Murr naar het hs. was uitgegeven en waarop zijn aandacht was gevestigd geworden door Johannes Enschedé (overl. 21 Nov. 1780) te Haarlem, om reden dat hij, Holtrop, de kopij-eigenaar was van van Mander's Leven der doorluchtige nederlandsche en eenige hoogduitsche schilders in 1764 (1765) door Jacobus de Jongh bij Steven van Esveldt in het licht gegeven; die vertaling droeg hij onder datum van 2 Oct. 1780 aan Johannes Enschedé op. Als uitgever bewoog Holtrop zich in vrijzinnige en patriotsche richting.

Dat hij de uitgever was van J.H.Swildens' Vaderlandsch AB boek voor de nederlandsche jeugd (1781), van A. Loosjes'Pz. Gedenkzuil, tergelegenheid der vry-verklaaring van Noord-America (1782) en van La muse républicaine (1795), strekke er ten bewijze toe. Beter nog blijkt het uit het feit, dat hij in 1783 de uitgever was van de Nederlandsche Courant (Nyhoff's Bijdragen N.R. VI (1870) 397), met andere periodieken 8 Sept. 1786 door de Staten van Gelderland verboden (Die Haghe 1904,170). Ook moet hij nog vermeld worden als de uitgever van de vertaling van Theodorus Philippus von Pfau's Geschiedenis van den veldtogtderPruisen in Hollandin 1787 (1792, 2 dln.), van onderscheidene tooneelspelen van Jan van WalréenJan Nomszenten slotte van A new english and dutch dictionary van zijn vader.

Van dit lexicon verscheen het deel engelsch-nederlandsch in 1789 bij hem en bij A. Blussé en Zoon te Dordrecht; het deel nederlandsch-engelsch zag eerst in 1801 het licht bij dezelfde combinatie. Het lange tijdsverloop in verschijnen van beide deelen was veroorzaakt door het overlijden van den auteur, die van het tweede deel slechts een klein gedeelte bewerkt had; door Willem Holtrop zelf werd het voltooid, niet onwaarschijnlijk met voorlichting van B.C. Sowden, predikant bij de engelsche gemeente te Amsterdam. Blijkens Cat derMij. dernederl. letterk. I, 127 was hij mederedacteur van het tijdschrift De Recensent, van 1787 tot 1793 door J.A.

Crajenschot te Amsterdam uitgegeven. Hoewel het amsterdamsche boekverkoopersgilde destijds als zoodanig niet meer bestond, werd nog 19 Maart 1811 een officieel schrijven tot hem gericht als ‘syndic du Boekverkoopers-gild a Amsterdam’ (Kruseman, De fransche wetten 127, vgl. 26). Naai het schijnt heeft hij zich sedert 1806 van uitgeven onthouden,

zich bepalende tot het houden van fondsveilingen; o.a. werd 8 Maart 1827 door hem geveild bij Frinsel in het Wapen van Emden te Amsterdam het fonds van Willem van Vliet, boekverkooper op den Nieuwendijk te Amsterdam, die zich uit de zaken terugtrok. Dat zich bepalen tot fondsauctionaris was blijkbaar het gevolg zijner benoeming, 21 Aug. 1806, door den minister van justitie en politie van het koninkrijk Holland tot provisioneele commissaris-generaal van politie over het arrondissement van Amsterdam. In dien diensttak bleef hij werkzaam tijdens koning Willem I als onder-directeur van politie en commissaris van het derde kanton te Amsterdam onder Mr. Samuel Iperuszoon Wiselius. Tot hoofd-directeur werd hij aangesteld 29 Dec. 1813 (van Limburg Brouwer, Het leven van mr. S.I.

Wiselius 237). Zijn wijze van optreden tegen de burgerij bezorgde hem in het bijzonder, en de amsterdamsche politie in het algemeen, den volksnaam ‘broertje’ (H. Frijlink in Nieuwsbl. v.d. Boekhandel 1883,81). 15 Sept. 1784 werd hij als leerling en metgezel aangenomen van de amsterdamsche vrijmetselaarsloge ‘La Charité’, waar hij 19 April 1785 tot den meestergraad bevorderd werd; in 1786 werd hij redenaar, in 1789 tweede, in 1790 eerste opziener en 26 Jan. 1791, ter vervanging van wijlen Henri Jean Roullaud (overl. 1790) regeerend meester, welke functie hij tot aan zijn overlijden vervulde; ter groote loge van bestuur was hij toen adjunctgroot-redenaar. Bij de herdenking van zijn 50-jarig lidmaatschap der loge (18 Oct. 1834) liet deze

een gouden medaille vervaardigen (Dirks no. 498); zijn nagedachtenis werd in dien kring gevierd 10 Sept. 1835. De bij die gelegenheid in druk verschenen lijkrede van C. de Bie behelst bovendien herinneringswoorden van C.G. Withuys, C.M. van Eelde en J. Kinker. Als vrijmetselaar heeft hij in 1797 voorgesteld het samenstellen van een Gezangboek voor vrijmetselaren, waartoe hij zelf bijdragen leverde en dat in 1806 het licht zag bij zijn zoon Jan Steven van Esveldt Holtrop; in 1808 werd door hem, den hoogleeraarG. Vroliken P. Diepvest het initiatief genomen tot oprichting door de Broederschap van een instituut tot onderwijs van blinden (thans gevestigd Amsterdam, Vossiusstraat 56); 29 Oct. 1808 werd onder zijn voorzitterschap het eerste examen der kweekelingen afgenomen.

Zijn door H. Langerveld geteekend portret is door F.C. Bierweiler in zwarte kunst gegraveerd.

Zie: Dossier Willem Holtrop (oud-archief der gemeente Amsterdam); Nederlandsche vrijmetselaars almanak, passim; Feestrede tergelegenheid van het vijf-en-zeventigjarig bestaan van deA\ L: La Charité en het vijftig jarig lidmaatschap van harenA: Mr. W. Holtropgehouden den 18 October 1834 door L: V' B. \ C. de Bie. Met afb. van den gouden medaille, door de loge aan den A.\ Mr: voomoemd aangeboden (Amst. 1834); Alg. Konst- en Letterbode 1835, 337, 353; De nagedachtenis van wijlen Willem Holtrop. Reg:.

Mr van deA:. Loge La Charité gevestigd in het O:, van Amsterdam. Plegtig gevierd den 10 D:. der 7 Mr 5835, met portr. v. Holtrop (Amst. 1835); Algemeen wijsgeerig, geschiedkundig en biografisch woordenboek voor vrijmetselaren II (Amst. 1845) 51,79, 80; H. Maarschalk, Geschiedenis van de orde der vrijmetselaren in Nederland (Breda 1872) 87; M.F.A.G. Campbell, Levensbericht van J.

W. Holtrop in Levensber. Letterk. 1870, 634, 637.

Enschedé

HOLTROP (Jan Steven van Esveldt), geb. te Amsterdam in 1777, overl. te 's Gravenhage 20 Nov. 1833, zoon van den voorg. en N.N. van Esveldt, nam blijkbaar de afdeeling uitgeven van zijn vaders boekhandel over, op het oogenblik, dat deze door zijne benoeming tot provisioneel commissarisgeneraal van politie (21 Aug. 1806) zich voor dat deel uit den handel terugtrok. In 1808 het recht verkregen hebbende zich koninklijk boekhandelaar te noemen, werd hij in of omstreeks 1810 aangesteld tot inspecteur derfransche staatsloterij om na 1813 in den Haag eene betrekking te aanvaarden aan het departement van binnenlandsche zaken, afd. armwezen. Als uitgever bezorgde hij o.a. in 1806 het Gezangboek voor vrijmetselaren, waartoe zijn vader in 1797 het initiatief had genomen, van 1806 tot 1810 de serie tooneelstukken Thalia en Melpomene, waarin opgenomen zijn meest uit het duitsch door hem zelf, M.G. Engelman, C. van der Vijver, B.A. Fallée, J. Kinker, M.

Westerman en S. Ipz. Wiselius vertaalde stukken en in 1807 den elfden druk van De volmaakte Hollandsche keukenmeid, het eerst in 1745 of 1746 bij zijn grootvader Steven van Esveldt verschenen en dat, naar gemeend kan

worden, geschreven was door vrouwe J.L. van Wassenaar Catwyk (Prijscat. no. 18, W.P. van Stockum & Zoon no. 570; facsim. titel van den 9en dr. (de 8ste dr.

verscheen 1769) bij van der Meulen, Platen-allas no. 267). Na 1809 zijn mij geen afzonderlijke uitgaven van hem bekend: zijn benoeming aan de staatsloterij heeft hem blijkbaar den handel doen verlaten. Zijn neiging tot literatuur en met name tot het tooneel, deed hem een overtalrijke reeks vertalingen van buitenlandsch tooneelwerk leveren. Begonnen in 1789, toen hij 12 jaar oud was, meteen vertaling uit het fransch van Augustus en Theodorus (Cat Letterk. afd. tooneel 566), gaf hij tusschen 1805 en 1820 vertalingen uit het duitsch van von Kotzebue, Iffland, von Freygang, Zschokke, Babo, von Soden en Huber, uit het fransch van Deloeuvre en Picard, en waarvan onderscheidene herdrukt zijn. Uit zijn huwelijk met Catharina Brouwer, geb. te 's Gravenhage 7 Maart 1778, in eerste huwelijk verbonden geweest met den duitschen violoncellist Braun, en daarvoor een bekende opera-zangeres, werd 20 Juni 1806 te Amsterdam geboren Johannes Willem Holtrop (kol. 1143).

Zie: Levensber. Letterk. 1870, 635; H. Frijlink in Nieuwsbl. v.d. Boekh. 1883, 82; Tooneelcatalogider Maatsch. derNederl. letterk., passim, en vah de Universiteits Bibliotheek te Amsterdam, passim. Over Catharina Brouwer zie AstreaV (1855) 36. Enschedé

< >