NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hofkamp, teunis

betekenis & definitie

HOFKAMP (Teunis), geb. 8 Febr. 1805 te Schildwolde en overl. 20 Mrt. 1887 te Groningen. In 't bezit van den 4den rang gekomen, werd hij in 1819 tot onderwijzer

aan het Instituut voor doofstommen benoemd, waaraan hij bijna 50 jaren werkzaam is gebleven. Steeds vlijtig doorstudeerend, behaalde hij met lof de vereischte onderwijzersexamens en verwierf in 1843 als hoogste onderscheiding zelfs den eersten rang. Twee jaar vroeger was hij belast met het geven van lessen in de natuurkunde aan de landhuishoudkundige school te Groningen, waarvoor hij zich o.a. bekwaamd had, na daartoe bekomen verlof, op de colleges voor dat vak van prof. Ermerins. In 1861, bij de oprichting der Rijkskweekschool voor onderwijzers te Groningen (directeur B. Brugsma), werd Hofkamp daaraan

tot onderwijzer in de kennis der natuur benoemd, terwijl hij in 1868 door den Raad der gemeente Groningen werd aangesteld tot directeur en leeraar aan de Burgerdagen avondschool voor voortgezet onderwijs, uit welke betrekking hij 10 jaar later eervol ontslag ontving met toekenning van pensioen. Ook aan het tot stand komen der practische ambachtschool verleende Hofkamp zijn krachtigen steun. Geruimen tijd was de bekwame man voorzitter van het 2de en 3de groningsche onderwijzersgezelschap, later voorzitter van het gewestelijk bestuur van het Ned. Onderw. Genootsch. en lid van 't hoofdbestuur van dat genootschap te Amsterdam. Van Hofkamp's geschriften noemen wij zijn Leesboek voor kinderen over de natuur (9de dr. 1869).

Voorts leverde hij verscheiden bijdragen in de toenmalige bladen voor onderwijs en opvoeding, o.a. in het tijdschr. Pestalozzi, dat hij met Brugsma, Gleuns,D. de Groot, R.R. Rijkens en L. Leopold redigeerde.

Zuidema

< >