NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hoekstra, sjoerd

betekenis & definitie

HOEKSTRA (Sjoerd), geb. 20 Jan. 1805 te Helder, overl. 1 Aug. 1894 te Twisk, zoon van Jacobus (kol. (1120) geh, 21 Aug. 1829 met J ansie Jansz. (overl. 20 April 1902), bij wie 7 kinderen. Hij studeerde te Amsterdam aan het doopsg. seminarie (1824-29) en was doopsg. leeraarte Medemblik (1829-35), Twisk en Abbekerk (1835-81), sinds 1881 emeritus.

Hij schreef: Leiddraad voor Eenvoudigen (Med. 1836); Het Evangelie (Amst. 1848); Nog iets over 't eigenlijke wezen van den Doopsg. Christen (Hoorn. 1851); Feestrede (1854); Jezus in zijne verhevenheid (Med. 1836); Nieuwe beschouwingen overJezus persoon (Med. 1852, 2 dl.), en in Godsd. LectuurvoorDoopsg. (Sneek 1856 en 58) II, 135-166; III, 91-126: Het Doopsg. gevoelen omtrent den eed, en Iets over het beginsel van pligtsbetrachting bij den Christen; in Jaarboeken voorwetensch. theologie (1852 en 53): Verklaringvan Rom. V: 12-21, en Over 't woord genade in het N . T .Vgl . Feestbundel E.T.E.B.O.N. (Haarl . 1890), 58 en familiebericht .

Vos

< >