NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Hoek, johannes

betekenis & definitie

HOEK (Johannes), predikanten schrijver van novellen enz., 7 Apr. 1813 te Engelen in Noord-Brab. geb. en 5 Jan. 1893 te Kampen overl. Hij ontving zijn opleiding aan het gymnasium van laatstgenoemde stad, studeerde te Utrecht in de theologie en werd in 1839 proponent bij de ned.-herv.

Kerk. Van 1830-32 diende hij als vrijwilliger, met den rang van officier. In 1843 beroepen tot predikant te Giethoorn, was hij van 1851 tot 57 als zoodanig te Oudeschoot c.a. werkzaam en van 1857-90 te Kampen. In laatstgenoemd jaar werd hij emeritus.Van zijn talrijke geschriften noemen wij: Mina en Betzy (1848; 3de dr. 1867); De familie Ploegers, 2 dln. (1850); Uit het dagelijksche leven (1851; 2de dr. 1855); Twee novellen (1852); De godsdienst in hetleven, voorgesteld in novellen, 2 dln. (1856); Bernard Robelius, 2 dln. (1857); Jan Betel, een kinderhuisjongen. Een verhaal voor het volk (1862); Louise van der Heide en Herinneringen eener Moeder. Twee novellen, 2 dln. (1864); Agathe, 3 dln. (1868); Eene eerste liefde. Drama voor rederijkers (1870); Een Oom uitCalifornië. Blijspel voor rederijkers (1870); De wedergevonden zoon. Drama voor rederijkers (1874); Wat er werd van de kinderen van Bellevue (1875); Een Oom uitAmerika.

Tooneelspel (1875), Körner's Zriny, metrisch overgezet (1878) en Schillers Wilhelm Teil, ook metrisch vertaald (1878). Voorts schreef Hoek een groot aantal novellen, opstellen, boekaankondigen enz. in Nederland, Leeskabinet, Tijdspiegel, Vaderl. Letteroefeningen e.a. tijdschriften.

Zuidema

< >