NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Heineccius, johann gottlieb

betekenis & definitie

HEINECCIUS (Johann Gottlieb), geb. 11 Sept. 1681 in Saksen, overl. 31 Juli 1741 te Halle, ongetwijfeld de grootste kenner van Rome's recht en geschiedenis, dien Duitschland in de 18e eeuw kan aanwijzen, dient hier genoemd niet alleen omdat hij aan een onzer hoogescholen eenigen tijd als hoogleeraar werkzaam was, maar vooral wegens zijne betrekkingen tot onzen grootsten jurist van dien tijd - Cornelis van Bijnkershoek- en hetgeen hij, mede daardoor, door zijn arbeid heeft bijgedragen tot verbreiding in Duitschland, van de nederlandsche rechtsgeleerde literatuur. Zijn richting, zooals die uitzijn geschriften tot ons spreekt, plaatst hem ten deele dichter bij de hollandsche dan bij de - op de praktijk gerichte - duitsche school.

Het in de eerste plaats opgemerkte staat hiermede in het nauwste verband. En niet alleen spreekt hij in de voorrede van een zijner bekendste werken - Antiquitatum Romanarum Jurisprudentiam illustrantium Syntagma - van de ‘aeterna opera’ van Gronovius, Noodt, Bijnkershoek, Perizonius, Huber (vader en zoon), Burman en Schultingh, maar zijn werken getuigen ook van zijn kennis van menig ander der onzen.Zijn geheele leven bracht hij door in dienst van het onderwijs. Na vroeg zijn vader verloren te hebben, trok hij naar Goslar, waar hij bij zijn broeder Johann Michaël inwoonde. Hem was hij bij historische onderzoekingen en het verzamelen van materiaal voor zijn geschriften behulpzaam. Als leidsman van een voornaam duitsch student begaf hij zich in 1700 naar Leipzig, waar nu vooral theologie en kerkgeschiedenis werden beoefend. Na zijne promotie in 1703 tot mag. phil. vergezelde hij eenige russische studenten naar Halle. Terwijl hij hier privaat-colleges hield, legde hij zich op de studie der rechten toe, waarbij de beroemde juristen Stryckius en Thomasius zijn leidslieden waren.

Vooral de invloed van den eerste was groot. Ongeveer twintig jaren bleef hij aan de hoogeschool te Halle verbonden,

eerst als privaat-docent en student, sedert 1713 als lector, sedert 1720 als hoogleeraar. Maar nu als

lid der juridische faculteit, waarin hij 1716 den doctorstitel had verkregen, na verdediging eener verhandeling de Origine atque indole jurisdictionis patrimonialis. Door verschillende geschriften verwierf hij zich in dezen tijd een goeden naam. Bijzonder dient hier vermeld de door hem bezorgde nieuwe uitgave van de ObservationesJurisRomanivan van Bijnkershoek (Halle 1723).

Sinds dezen tijd dagteekent de geregelde briefwisseling tusschen beide geleerden, die weldra tot vriendschap leidde. Groote eerbied voor elkanders gaven kenmerkt deze vriendschap, die aan de eene zijde er toe leidde, dat van Bijnkershoek geen gelegenheid of poging onbeproefd liet om Heineccius voor een onzer hoogescholen te winnen, aan de andere zijde Heineccius er toe bracht om niet alleen werken van zijn vriend, maar ook die van diens meest bekende landgenooten opnieuw in Duitschland uit te geven. Hier zijn te noemen: de commentaren van Vinnius en J.F. Böckelmann (1726), de werken van Wissenbach enWybo over Tribonianus (1736), enz.

Na zijn benoeming in 1721 tot ordinarius en hofraad, mocht Halle hem nog 2 jaar behouden. In 1723 werd door Frankfort a.O. en Franeker een beroep op hem uitgebracht. De leerstoel aan Frieslands hoogeschool werd door hem verkozen en 21 Maart 1724 werd het nieuwe ambt aanvaard met een rede: de Jurisprudentia veterum Romanorum formularia, ritibusque quibus negotia civilia explicabant, sollemnibus (Fran. 1724). Gedurende 3 jaren mocht Franeker zich in het bezit van den gevierden en beminden man verheugen. Sinds Mei 1726 was hem het onderwijs van den jeugdigen prins Willem Karel Hendrik Friso opgedragen. De slechte invloed van het klimaat op zijn gezondheid bewoog hem echter een hernieuwd beroep, in 1727 door Frankfort op hem uitgebracht, aan te nemen en daarmede naar zijn vaderland terug te keeren.

Na hier met een rede de J Ctis semidoctis te zijn opgetreden, bleef hij er tot 1733 werkzaam, toen hij zijn post verwisselde met een leerstoel in de rechten en philosophie te Halle, waar hij 31 Juli 1741 overleed Inmiddels was hij 13 Juni 1729 op zeer mooie voorwaarden te Utrecht beroepen, en hoewel geneigd dit aan te nemen, behield Frankfort hem door de weigering van den koning van Pruisen om hem te laten gaan. De zelfde reden belette hem een roepstem van Leiden in 1737 te volgen (zie een brief in Navorscher IX, 295); terwijl v. Bijnkershoeks pogingen in 1732 om hem aan Leiden te verbinden op godsdienstbezwaren afstuitten.

Heineccius' geschriften zijn helder van betoogtrant, zijn gebouwd op omvattende oudheid- en letterkundige studiën en zijn langen tijd in Duitschland toonaangevend geweest. Zij bepalen zich niet tot het gebied van het romeinsche recht, maar ruimen ook aan het inheemsche recht een groote plaats in. Over zijn methode, in tegenstelling met de zgn. demonstratieve, is zeer verschillend geoordeeld.

Behalve uitgaven van Thomasius,Stryckius, Brissonius en de reeds genoemde nederlandsche, en een Corpus Juris uitgave (Halae 1735), zijn hier te noemen:

Antiquitatum Romanarum Jurisprudentiam illustrantium syntagma secundum ordinem Institutionum Justiniani digestum (Halae 1718, herdrukt 1726, 1730,1752, 1777, 1822, 1841); Elementa Juris Civilis, secundum ordinem Institutionum (Amst. 1725; met vele herdr.); Ad legem Juliam et Papiam-Poppaeam Commentarius (Amst. 1726, herdr. 1731); Elementa Juris Civilis, secundum

ordinem Pandectarum (Amst. 1727); Historia Juris Civilis Romani ac Germanici (Halae 1733; herdr. 1740, 1748, 1765); Opusculorum variorum, olimseorsim editorum, sylloge (Halae 1735); Elementa Juris Germanici, tum veteris, tum quod hodie in ipsis obtinetrerum arguments (Halae 1736-37, 2 dln); Elementa Juris naturae et gentium (Halae 1738); Jurisprudentia Romana et Attica continens varios commentatores (Lugd. Bat. 1738 v., 3 dln.); Elementa Juris Cambialis (na zijn dood uitg. door Uhlius, Amst. 1742; in nederlandsche vertaling van Mr. K.K. Reitz, 1774); na zijn dood verschenen: Praelectiones in S. Pu ffe ndorffi de Officio hominis et civis Libros II (Berol. 1742); Praelect Acad, in Hug. Grotii de Jure Belli ac Pacis Libros VII(Berol. 1744, herdr. 1765); Vermischte Anmerckungen und rechtliche Gutachten (Berl. 1742); Consilia, Decisiones et Responsa Juris (Vratisl. 1744); Opera Posthuma (Halae 1744) en zijn onvoltooid gebleven Dictionarium Juridicum (Halae 1743).

Zijn portret is gegraveerd door Jac. Houbraken naar een schilderij van Chr. Müller. Zijn zoon Joannes Christianus Gottlieb Heineccius (overl. 1791) was een bekend jurist, die de Opera Omnia zijns vaders uitgaf (Geneve, 1744-48, in 8 dln., 1765-68 en 1771, in 9 dln.) en een Commentaries de vita, fats etscriptis zijns vaders daaraan vooraf deed gaan. Zie verder: A.M.C. van Hall, De Heineccii merits in restitutionem leg. Papiae Poppaeae in Ann.

Acad. Lugd. Bat. 1829; O.W. Star Numan, Corn, van Bijnkershoek380-396; Boeles, Friesl. Hoogeschool II, 416-421; Vriemoet, Ath. Fris. 799-811; Loncq, Utr.

Hoogesch. 120-121; Siegenbeek, Leid. Hoogesch. I, 267-69; D . Nettelbladt, Hall. Beytragez.d. Jur. Gelehrten- Historie I, 561 v . v . ; en de uitstekende biografie van Stintzing in Allgem.

Deutsche Biogr. XI, 361-63. van Kuyk

< >