HAMER (Hendrik) zoon van Abraham (kol. 536), geb. te Frankfort a/d. Main 27 Sept. 1594, vertrok met zijn ouders naar Hanau. Opgekweekt in de gereformeerde gemeente aldaar die als zinspreuk had: ‘De rechtvaerdige zal groeien als een palmboom’ werd de lust tot het predikambt bij hem aangegroeid. Hij bezocht verschillende academiën in Duitschland, Zwitserland, Frankrijk en ook te Leiden, ingeschreven ald. 12 Oct. 1619, T. 24 j.; werd 23 Nov. 1620 bij de waalsche synode geëxamineerd en tot prop. aangenomen en werd 1621 predikant bij de Nederd. Herv. Gemeente te 's Gravendeel waar hij veel deed voor den bouw van een kerk. Hij schreef tegen den Jezuïet Landsheer in 1647 als groot verdediger van den Hervormden Godsdienst: Architophels strick of eerste deel der Verantwoordinge op de Collatien van PaterLandsheer (Dordr. 1647 en 1648), na reeds een jaar vroeger tegen den zelfden persoon te hebben geschreven. Ook in 1650 polemiseerde hij met hem. In 1653 werd hij beroepen naar Mannheim in de Paltz doch overleed nog vóór zijn vertrek te 's Gravendeel 9 Nov. 1653.
HijwasgetrouwdteHanau 19Nov.1623metElisabeth Inderschmitten, d.v. Adolf en van Christina Wechel. Zij stierf als zijne weduwe 1 Sept. 1655 en liet 9 van de 13 kinderen na, waarvan een zoon, Petrus (1), volgt.
Zie: J.v.d. Baan, GeslachtHamer in Nederl. Leeuw. 1884. de Waal