NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Geus, arie de

betekenis & definitie

GEUS (Arie de), geb. te Werkendam 25 Oct. 1788, overl. te 's Hertogenbosch 13 Sept. 1849; hij wordt gezegd een goeden aanleg voor de wiskunde gehad te hebben. Zeker is het, dat hij in 1806 met gunstigen uitslag examen deed voor landmeter in dienst van het Hof van Justitie van Holland; hij werd, daar er voorloopig geen plaats voor hem als zoodanig was, door den inspecteur in het 8e district C.L.

Brunings geëmployeerd bij het opmeten der Lek en later bij het maken eener kaart van den Baardwijkschen Overlaat. Hiervan kweet hij zich zoo goed, dat hij 31 Mrt. 1808 eene belooning van koning Lodewijk ontving. Met 20 Mrt. 1808 was hij ondertusschen bij de verponding geplaatst; 1 Dec. 1809 werd hij benoemd tot assistent-landmeter bij de rivieren onder Brunings bovengenoemd. De hoofdcommissie voor de verponding weigerde evenwel hem ontslag te verleenen. In Mrt. 1810 werd hij tegelijk benoemd tot landmeter bij het kadaster en tot conducteur (opzichter) bij de ‘ponts et chaussées’ (het land bezuiden de Waal was toen door Napoleon geannexeerd); hij koos de laatstgenoemde betrekking en diende dus weder onder C.L. Brunings, zeker een uitstekend chef.

Hij werd bij besluit van den staatsraad, directeur-generaal der bruggen en wegen, graaf Molé, van 1 Jan. 1812 afzonderlijk met den dienst der polders in het departement Bouches de la Meuse belast, en bekwam daarvoor eene jaarlijksche toelage van fr. 1200. Hoe is het mogelijk, dat hij, die zeker bekwamer was dan een aantal bij het keizerlijk decreet van 20 Febr. 1811 in de nederlandsche departementen benoemde ingenieur, bij die gelegenheid niet ook ingenieur werd? Waarschijnlijk dezelfde reden hiervoor was, dat in Zeeland geen enkele ingenieur benoemd werd, namelijk, dat de nederlandsche waterstaat onder een bijzonderen chef, den rekestmeester van den Houte, stond, en dat deze de voorstellen deed; deze had geen bemoeienis met de reeds voor Juli 1810 geannexeerde gedeelten van Nederland. Misschien kwam daar wel bij animositeit tusschen J. Blanken en C.L. Brunings (1 kol. 503). Intusschen vertrouwde laatstgenoemde de Geus, toen hij in 1814 conducteur 1e klasse werd, de betrekking van arrondissements-ingenieur te 's Hertogenbosch toe, en heeft hij na het plotseling overlijden van zijn chef op 15 Aug. 1816 zelfs korten tijd als conducteur den dienst van hoofdingenieur waargenomen.Bij de 7e organisatie van het korps van den waterstaat met ingang van 1 Jan. 1817 werd hij ingenieur 2e klasse. Zijn standplaats werd tegelijk Breda, en hier heeft hij als arrondissements-ingenieur zeer lang (25 jaar) doorgebracht. Hij heeft als zoodanig in 1821 en 1822 den Steenbergschen Vliet door twee sluizen, het Steenbergsche en het Rozendaalsche Sas, afgedamd, en van 1828 tot 1829 het nog moeilijkerwerk, de afdamming van den Dintel bij Dintelsas uitgevoerd. Dit werk was door den ingenieur J. Sabriern 1807 en 1808 ook reeds uitgevoerd, maar het

geheele werk was bij den storm van 8 Febr. 1810 vernield.

De provinciale dienst in zijn arrondissement werd met 1 Apr. 1823 aan zijn dienstkring onttrokken. Er bleef evenwel genoeg belangrijks over.

In 1830 en 1831 werden onder beheer van de Geus in verband met den belgischen opstand verscheidene inundatiën gesteld; er wordt van hem getuigd, dat hij daarbij de belangen der grondeigenaren zooveel doenlijk met die van de landsverdediging heeft gecombineerd.

Van 1839 tot 1842 werd door hem met zijn ambtgenoot, den provincialen ingenieur van Rappard, eene opneming van alle noord-brabantsche polders verricht, en de uitkomsten dezer opneming werd doorhem in 1843 openbaargemaakt. 1 Oct. 1842 werd de Geus benoemd tot hoofdingenieur en hem de provincie Noord-Brabant als dienstkring aangewezen, zoodat hij naar 's Hertogenbosch verhuisde. Hier werden door hem in het licht gegeven eene verhandeling van een overleden zwager Kretschmer over waterweeg- en waterloopkunde en eene geschiedkundige beschrijving der overlaten in Noord-Brabant. Een door hem gemaakt ontwerp voor een afleidingskanaal van de Maas bij Grave naar Geertruidenberg werd na zijn dood uitgegeven. De commissie uit belanghebbenden, die zich gevormd had om dit plan te propageeren, noemt het terecht een meesterstuk.

De Geus had een merkwaardigen geschiedkundigen speurzin. Daardoor zijn veel bijzonderheden betrekkelijk den waterstaat van Noord-Brabant bewaard, waarnaar men anders te vergeefs zoude zoeken. Hij was medewerker aan het Aardrijkskundig woordenboek van van der Aa,en heeft daarin een groot aantal artikelen geleverd.

Hij huwde29 Juli 1812 Elisabetha Johanna Kretschmer, die28 Mei 1864 overleed en bij wie hij 9 kinderen had, waarvan 6 jong stierven. De anderen waren G.A. De Geus, opzichter van Rijnland, die zich o.a. bij de droogmaking van het Haarlemmermeer en bij den aanleg derspoorweglijn Amsterdam - Haarlem zeer verdienstelijk heeft gemaakt, en twee dochters gehuwd met Dr. Kloppert en notaris van de Werk.

Men heeft van zijne hand: Statistiek tableau derpolders in Noord-Brabant ('s Hertogenb. 1843), tezamen met E.C.B. riddervan Rappard; Verhandeling over de waterweeg- en waterloopkunde, door H.P.Kretschmer ('s Hertogenb. 1843), met vele tabellen en bijvoegingen door de Geus verrijkt; Geschiedkundige beschrijving deroverlaten in Noord-Brabant (Werken Prov. Genootsch. v. Kunsten en wetensch. in Noordbrab., 3e deel, 1844); Ontwerp van een kanaal van uitwatering en inundatie van Grave naar Geertruidenberg ('s Hertogenb. 1849).

Zie: Stoompost van 20 Jan. 1850.

Ramaer

< >