NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Fontanus, johannes

betekenis & definitie

FONTANUS (Johannes), geb. in 1545 te Zoller in het Guliksche, uit niet onbemiddelde ouders, gest. 22 Nov. 1615 te Arnhem, waar hij in de Eusebius-kerk begraven ligt. Zijn oorspronkelijken naam - zijn vader heette Engelbert Puts verIatiniseerde hij eerst totPutseanus, later - toen hij de school te Emmerik had doorloopen en theologie ging studeeren te Heidelberg, (de inschrijving daar: 20 Apr. 1567 ‘Johannes Fontanus Marcoduranus’, d.i. in casu van Duren gekomen, zal wel de zijne zijn, cf.

Toepke Die Matrikel der Universität Heidelberg (Heid. 1884-1910) II) na, volgens P. Bockmühl, Festschrift zur 300-jährigen Gedachtnisfeier der.... ersten Generalsynode derref Gemeinden in Jülich, Cleve, Berg (1910) 74 vv., in 1564 en later reeds eenigen tijd te Genève te zijn geweest - tot Fontanus; naar aanleiding van een gezegde van Zacharias Ursinus: ‘Men weet hiervan geen putten, hier zijn fonteinen, gij zult uit de heilfontein der Heilige Schrift drinken en anderen daaruit te drinken geven’.In 1568 verliet Fontanus met een graad de hoogeschool en werd toen leeraar en predikant aan de school van het Stift Neuhausen, bij Worms. Toen in 1576 echter de keurvorst van de Paltz, Frederik III, die een groot voorstander der gereformeerde religie was geweest, stierf, en diens heftig Iutherschgezinde zoon Lodewijk VI hem opvolgde, moest, met tal van andere predikanten, ook Puts het land verlaten. Over de vraag waarheen hij toen ging bestaat verschil. Volgens Baudart, Kerkelijke en wereldlijkegeschiedenissen (Arnhem 1624) D. I B. VII, 12, die daarin gevolgd wordt door J.W. Staats Evers, Johannes Fontanus, Arnhems eerste predikant (Arnhem 1882) en, in hoofdzaak althans ook (zie echter blz. 19 n.a. daar een verbetering) L.H.Wagenaar, De Hervormer van Gelderland, levensbeschrijving van Johannes Fontanus (Kampen 1898), trok hij zich terug op 't gebied van Lodewijks broeder Johan Casimir, was een tijdlang ambteloos burger te Frankenthal, werd daarna predikant te Groot-Bockenheim, gingmet dien Paltzischen vorst als hof- en

veldprediker mee op zijn tocht naar de Nederlanden en kwam zoo in Aug. 1577 te Arnhem. Volgens Cuno in Herzog's

Real-Encyclopaedie3 in voce, kwam hij daar eerst in het midden van 1578, in gezelschap van prins Willem van Oranje's oudsten broeder, Jan van Nassau, die in Gelderland tot stadhouder was benoemd, en op wiens grondgebied, het Siegensche, hij dan vroeger in 't dorp Keppel een schuilplaats en een werkkring als prediker zou hebben gevonden. Volgens Bockmühl a.w. woonde hij eerst een tijdlang ambteloos te Frankenthal en Groot-Bockenheim, werd 1577 door Johan den Vude tot theologisch leeraar te Meppel aangesteld, tot hij in 1578 veldprediker werd in het leger van Johan Casimir. Welk van deze tegenstrijdige berichten echter ook den waren gang van zaken meedeelt (de eerstgenoemde zou in allen gevalle moeten worden gecorrigeerd in verband met het feit, dat de verstrooiing der neuhausensche school eerst in Oct. 1577 en de tocht van Casimir naar ons land niet vóór Juni 1578 heeft plaats gehad, cf. F. von Bezold, Briefedes Pfalzgrafen

Johann Casimir (München 1882) B. I no. 84 en 111), vast staat dat Fontanus 29 Oct. 1578 te Arnhem werkte als dienaar des woords. Met bijzonderen ijver heeft hij zich daar toen toegelegd op de vermeerdering van den bloei der Kerk, door geregelde prediking - zijn platduitsch was voor de Hollanders verstaanbaar bevordering van het schoolwezen, en van stichtingen van barmhartigheid, door verbetering der zedelijke toestanden. Met niet minder beleid zorgde hij ook voor de reformatie in de geheele provincie, tot 1580 in voortdurende samenwerking met graaf Jan van Nassau. Predikanten werden overal heengezonden, de dorpsgeestelijken, die niet met de hervorming medegingen, afgezet, en tevens werd bewerkt, dat door beschikbaarstelling van kerkelijke goederen van de zijde der overheid steun werd ontvangen. Eindelijk nam Fontanus ook deel aan het nationale kerkelijke leven.

In 1586 woonde hij de Synode te 's Gravenhage bij, die hem benoemde tot inspecteur van de Over-Veluwe. En in de twisten in 't begin der 17e eeuw, waarin hij zich beslist contra-remonstrantsch en een streng tegenstander van overheidsinmenging in kerkelijke aangelegenheden toonde, speelde hij evenzeer een in 't oog loopende rol. O.a. was hij voorzitter van den zgn. Conventus praeparatorius in Mei 1607 en van dergelijke vergaderingen in 1612 en 1615. Ook woonde hij met Abraham Scultetus in 1610 de eerste generale Synode der gereformeerde kerken in Gulik, Kleef en Berg bij, nadat hij als veldprediker van prins Maurits diens krijgstocht in 't Guliksche had meegemaakt.

Geschreven heeft Fontanus niet. Dat hij niettemin niet van liefde voor de wetenschap was ontbloot, blijkt uit zijn bemoeiingen voor het tot stand komen en den bloei der harderwijker kwartierschool, waarvan hij jaren lang curator is geweest. Beschuldigingen tegen zijn karakter ingebracht door Joh. Mauritius Bergerus in 1601 en door Bruman in 1616, missen allen grond. Zijn devies was: ‘Jehova regnat’. Zijn portret is gegraveerd door W.

Jz. Delff. Het is te vinden in de genoemde werkjes van Staats Evers, Bockmühl enWagenaar,die met het aangehaalde artikel van Cuno de voornaamste literatuur vormen. Tevens worden daar andere bronnen opgegeven.

Gehuwd was hij tweemaal. Eerst met een zuster van den amsterdamschen stadssecretaris Pieter Versteghe of diens vrouw Christina van Schrieck; later, in 1609, met Willemke van Haren, die hem minstens tot 1646 overleefde. Een dochter uit zijn eerste huwelijk trouwde 24 Mei 1594 Eilardus a

Mehen, die van 1598-1639 predikant te Harderwijk is geweest.

Zie bovendien nog: Zeitschrift des Bergischen Geschichtsvereins IV (1867) 142. van Schelven

< >