NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Eoban, ook eoba

betekenis & definitie

EOBAN (ook Eoba)ofEobanus, choorbisschop van Utrecht, gest. 5 Juni 755 bij Dokkum, wordt genoemd als mogelijk de naaste opvolger van Sint Willibrord. Volgens zeer oude berichten werd hij reeds door Willibrord, toen deze weinige jaren vóór zijn dood (739) naar Epternach in afzondering ging, tot hulpbisschop aangesteld.

Doch nergens blijkt, dat hij na Willibrord's dood dezen werkelijk heeft opgevolgd. Naar alle waarschijnlijkheid is het Eoban geweest, aan wiens zorgende hulp Sint Bonifacius, toen bisschop van Utrecht, in 753 het bisdom toevertrouwde, ofschoon bisschop Hildegar van Keulen ook aanspraken meende te hebben, om over de friesche landen geestelijke rechtsmacht uit te oefenen, welke aan- spraken door paus Stefanus III zullen afgewezen zijn. In een oude levensbeschrijving van Sint Bonifacius heet Eoban diens ‘medestrijder en mede-bisschop’, en vergezelde hij den ‘apostel van Duitschland’ op diens zendingsreizen door onze gewesten. Met Bonifacius leed Eoban bij Dokkum den marteldood. Zijn lijk werd eerst naar Utrecht overgebracht, en vervolgens door bisschop Lullus van Mainz bijgezette Erfurt; doch het van den romp gescheiden hoofd werd niet teruggevonden. Nog minder zekerheid dan de kronieken geven ons de oorkonden. Slechts eenmaal, in Juni 753, komt Eoban voor, als getuige in een koningsoorkonde voor het klooster Fulda; maar dan heet hij kortweg bisschop, zonder naam van het door hem bestuurde bisdom, en aan de echtheid dezer oorkonde wordt ernstig getwijfeld.

Een kleine verhandeling: De deorum imaginibus wordt aan zijne hand toegeschreven. In het voormalige aartsbisdom Mainz werd eertijds zijn naamfeest, als bisschop-martelaar, gevierd op 26 Juli.

Zie: W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming I (Utrecht 1864) 147, 288, 301; L. Oelsner, Jahrbücher des Fränkischen Reiches unter König Pippin (Leipzig 1871) 54; G. Kurth, SaintBoniface (Paris 1902) 163; I.H. Gosses in Nijhoffs Bijdragen, 4e R. IX (1910) 249-250.

Brom

< >