CRAS (Hendrik Constantyn), rechtsphilosoof, geb. te Leiden 4 Jan. 1739, overl. te Amsterdam 5 Apr. 1820, zoon van den volg. en Geertruid Bosch. Zijn vader, een geleerd man, trok met zijn gezin naar Wageningen en leidde hier het onderwijs van zijn zoon.
Deze werd student te Leiden, waar hij 15 Maart 1754 in het Album Studiosorum werd ingeschreven. Hier werd hij in de wijsbegeerte des rechts door den uitnemenden Elie Luzac ingeleid en volgde hij ook de lessen van Rücker en Scheltinga. Meer philosophisch dan practisch aangelegd, stelde hij zijn promotie uit, gaf te Leiden privaatlessen en promoveerde eerst 13 Oct. 1769 tot doctor in de beide rechten na verdediging eener Dissertatio Juridica inaug. qua specimen Jurisprudentiae Ciceronianae exhibetur, sive Ciceronem justam pro Caecina caussam dixisse ostenditur (Lugd. Bat. 1769). Onmiddellijk daarna werd hij door Groningen op de nominatie geplaatst voor de benoeming van een opvolger van den naar Leiden vertrokken van der Keessel. Maar een andere werkkring wachtte hem te Amsterdam, waarheen hij in 1771 als opvolger van Bartholomeus Sieben tot professor juris civilis et hodierni aan het athenaeum beroepen werd. Dien post aanvaardde hij 4 Nov. 1771 met het uitspreken eener rede de Prudentia civili in promovenda mercatura (Amstel. 1771), die in nederlandsche en in fransche vertaling (Leiden 1773) werd uitgegeven. In 1775 werd hem ook het onderwijs in het publieke recht, in 1790 in het natuur- en volkenrecht, in 1809 eindelijk in het fransche recht naar den Code Napoléon opgedragen.
Tot zijn dood, dus bijna een halve eeuw, bleef hij met het rechtsgeleerd onderwijs te Amsterdam belast. Een beroep naar Utrecht, in April 1788 tot hem gekomen, werd afgeslagen. Evenzoo een herhaald aanzoek voor Leiden.
Cras' verblijf te Amsterdam was vooral hierom voor het athenaeum van zoo groot belang, omdat de rechtsgeleerde studiën er omstreeks het midden der achttiende eeuw in verval geraakt waren, en toen Sieben in 1771 aftrad, dan ook de keuze van een opvolger noodzakelijk was, die in dien vervallen staat verbetering vermocht te brengen. Aan de werkkracht, bekwaamheid en de door zijn leerlingen als om strijd geprezen leeraarstalenten van Cras is inderdaad de wederopbloei der juridische school te Amsterdam te danken. Als door hem gevormde juristen, die allen onder hem hunne dissertatie schreven, dienen genoemd van Wesele Scholten, P.H. van Swinden, D.J. van Lennep, J.M. Kemper, J.D. Meyer, R.H. Arntzenius, A.R.
Falck en F. van Hall. De leidsche school, gevormd door den gezaghebbenden van der Keessel, waaruit onder meer Bilderdijk en H.W. Tydeman waren voortgekomen, placht hem van animositeit tegen van der Keessels leerlingen te beschuldigen.
Spoedig na zijn benoeming in 1771 bleek dan ook dat Amsterdam den rechten man gevonden had en in 1775 werd hem ook het publieke recht opgedragen, welke nieuwe werkkring hij 15 Nov. 1775 aanvaardde met een Oratio qua perfecti Jurisconsulti forma in Hugone Grotio spectatur (Amstel. 1775). In 1785 werd hij, als nieuw blijk van tevredenheid, tot stadsbibliothecaris van Amsterdam aangesteld en door zijn zorg verscheen in 1796 van de bibliotheek een catalogus. In 1790 werd zijn onderwijs weder uitgebreid en te dier gelegenheid hield hij een Oratio de dicto Ciceronis. non opinione, sed natura jus constitutum esse (Amstel. 1790).
Geheel anders werd het in het troebele jaar 1798. In het voorjaar werd hij als onwaardig uit zijn ambt als hoogleeraar ontzet. Toen de revolutionnaire storm weinige maanden later voorbij was, werd hij weder hersteld en hervatte hij zijn lessen. En spoedig daarop werd hij, als om hem voor den onverdienden smaad schadeloos te stellen, benoemd tot lid der commissie, aan wie het ontwerpen eener nationale wetgeving was opgedragen. Een groot aandeel heeft hij aan de werkzaamheden dier commissie gehad; van de door haar ingediende ontwerpen is het personenrecht geheel van zijn hand, terwijl hij de inleiding voor een groot deel bewerkte.
Cras was vooral beoefenaar van het natuurrecht en de wijsbegeerte des rechts; hieraan en aan de zuivere wijsbegeerte zijn dan ook de meerderheid zijner verhandelingen gewijd.
Werden hierboven reeds eenige mannen genoemd mede door zijn invloed gevormd, zijn meest geliefde leerling was Jan Melchior Kemper, die door zijne bemiddeling kort na zijn promotie te Harderwijk werd aangesteld en die sinds 1806 te Amsterdam zijn ambtgenoot was en - ware hij niet naar Leiden beroepen - zijn opvolger geweest zou zijn. Hij werd zijn lijkredenaar in de maatschappij Felix Meritis te Amsterdam, voor welke Cras tal van malen als redenaar was opgetreden. Zie hierover ook mijn artikel ‘Kemper’ in dit deel en Bouman, Gesch. Geldersche Hoogesch. II, 527-28.
Hij huwde in 1785 met Johanna Maria Verhamme, overl. in 1806, welk huwelijk kinderloos bleef.
Zijn portret is gegraveerd door R. Vinkeles, L.A. Claessens en J.P. Marcus en gelithografeerd door J.A. Daiwaille.
Behalve de reeds genoemde oraties hebben wij van hem tal van verhandelingen, waaronder meerdere bekroonde antwoorden op prijsvragen zijn, waarvan er in verzamelwerken zijn opgenomen, en die ook afzonderlijk zijn uitgegeven, als: Disputatio de Principiis doctrinae morum (Harlemi 1794) en Disputatio de hominum aequalitate, ac juribus officiisque, quae inde oriuntur (Harlemi et Amstel. 1794), beide tenzelfden jare in nederlandsche vertaling verschenen, van gelijken opzet, na een uitvoerig philosofisch betoog in het kort des schrijvers ‘conclusio’ vermeldend. Buitengewoon belangrijk is de tweede, waarin Cras de meening van Rousseau uitvoerig bespreekt en eigen denkbeelden in verband brengt met de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen van 1789. Verder: Laudatio Hugonis Grotii (Amstel. 1796); Disputatio pro Linguae Latinae inter eruditos usu (1813) opgenomen in Commentatt. Lat. tertiae Classis Instituti Regii Belgici I, 1 v.; Commentatio de novis quorundam eruditorum opinionibus, quod attinet ad locum de Jurejurando (1815) opgenomen t.z.p., 123 v.v.; waari n naar aanle i d ing der meen i ngen van Meister en Kant over het eedsvraagstuk eenige beschouwingen over het behoud van den gerechtelijken eed worden gegeven. Cras' Nagelatene verhandelingen en redevoeringen zijn na zijn dood uitgegeven door Kemper (Amsterdam 1822, 2 dln). Deze uitgave omvat voorlezingen in de maatschappij Felix Meritis over: Het schoone in de natuur en kunsten; Geschiedkundig onderzoek van het strandregt, Overweging van eenige bedenkingen omtrent de algemeen aangenomene verdeeling van de pligten der menschen, in die tot God, tot zich zelven, en tot anderen; Bedenkingen omtrent het verval van den koophandel; Historische en wijsgeerige beschouwing van de lotgevallen der volkeren, van den beginne der wereld tot de geboorte van Christus; Vertoog over de algemeene oorzaken, zoo van de opkomst, voorspoed, bloei, magt en luister, als van de kwijning, verval en geheele ondergang der oude volkeren; Over het bestaan, het gewigt en de noodzakelijkheid van onze inwendige gevoelens, zoo in het algemeen, als in het bijzonder van ons geweten, en den eerbied voor de Godheid; Over de slavernij en Afrikaanschen slavenhandel; Schets van de onkunde der middeleeuwen, en de oorzaken van het herboren licht, Over de vraag of, en welken invloed de toestand der wetenschappen bij de Arabieren in de middeleeuwen gehad hebbe op het herstel derzelve in Europa, in de XV en XVI eeuwen. Hij hield een lijkrede op Dirk
Adriaan Walraven in 1804 en een Elogium Johannis Meermanni (Amst. et Hag. 1817).
Zie: Lijkrede op Mr. H.C. Cras door J.M. Kemper vóór de uitgave der Nagel, verhandelingen; Th. Jorissen, Het verleden v.d. Universiteit van Amsterdam, 11,15,17,42,46-48 enL.de Hartog, aldaar, 76-86; Wijnne en Miedema, Resolutiën vroedschap Utrechtbetreffende deAkademie (Werken Hist.
Gen. N.S. 52) 444-45; over zijn verhouding tot Bilderdijk: H.W.T. Tydeman, Briefw. van Mr. W. Bilderdijkmetde hoogl. en mrs. M. en H.W.
Tydeman (Sneek 1866-7), register in voce. In de Koninkl. Bibliotheek in den Haag bevindt zich een bundel overdrukken en andere op Cras betrekking hebbende stukken. van Kuyk