NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Cornelisz., petrus

betekenis & definitie

CORNELISZ. (Petrus), ofCornelii, was afkomstig uit den Briel. Reeds in 1566, kort na den beeldenstorm wordt hij als predikant vermeld, maar dit bericht is aan rechtmatigen twijfel onderhevig.

Niet lang daarna, toen de Prins het land had moeten verlaten bij Alva's komst, werd hij naar Dillenburg ontboden voor eenige beraadslagingen, die wel nergens anders mee in verband hebben kunnen staan dan met den opstand, waarvoor hij ook later, door het verzamelen van gelden, schijnt werkzaam te zijn gebleven; of ziet het bericht dienaangaande misschien op Jurjen Epensz., zijn collega (cf. Groen Archives, 1e serie III, 337)? In den aanvang der 70-erjaren (17 Oct. 1572 was hij er reeds) werd hij predikant te Leiden en bleef dat geruimen tijd. Met zijn collega Claes Jansz. Verstroot (die kort daarna Leiden heeft verlaten - niet onmogelijk in verband met zijn optreden tegen den magistraat; want waarschijnlijk is hij de predikant geweest die op den kansel het randschrift der noodmunt ‘Haec libertatis ergo’ zóózeer heeft afgekeurd, dat de secretaris Jan van Hout met een pistoolschot hem ‘er afwilde lichten’, indien althans nietAdriaen Jansz. Taling, geb. ongeveer 1536, ± 1565 pastoor van Hogemade, reeds in Sept. 1573 predikant te Leiden, de betrokkene is geweest (cf. Oud- HollandXXVI (1908) 105) - en in 1575 te Naaldwijk en later te Hazerswoude heeft gestaan) doorstond hij mee de belegering dier stad; en hij was het die in de Pieterskerk voorging in den eersten dienst na het ontzet.

De latere jaren van zijn verblijf daar kenmerkten zich door een reeks van moeilijkheden, vooral met zijn onmiddellijk na de bevrijding der stad gekomen collega Caspar Coolhaes. Nadat reeds eind 1574 geschil was gerezen over de zgn. avondgebeden, korte dagelijksche diensten in den trant van de roomsche vespers, over de lijkpredikatien en christelijke feestdagen, die hij overeenkomstig den wensch der Synoden van Emden en Dordrecht wilde afschaffen en over den doop, ten opzichte waarvan Coolhaes niet geheel vrij schijnt geweest te zijn van mennonietische sympathiën, ontbrandde het twistvuur eerst recht toen de stedelijke magistraat zich het recht wilde aanmatigen de vrijheid van den kerkeraad in zake de benoeming van ouderlingen en diakenen te beperken en Coolhaes in dat geschil de zijde van den magistraat koos. Met name in 1578 en 1579 liep het geschil zeer hoog. Zóó hoog dat Petrus Cornelisz. - overigens, zelfs naar het oordeel van Coolhaes ‘een goed vriendelijk man’ en van ‘goede gaven om te leeren’, en die dan ook door anderen zou zijn opgestookt - na reeds vroeger eenmaal te hebben verklaard met zijn tegenstander

niet meer te kunnen samenwerken, 6 Mei 1579 werd afgezet. Echter was daarmee de twist nog niet uit. Reeds den volgenden Zondag trad de ontslagene, op verzoek van den heer van Wyngaerden en met bewilliging der Staten, te Voorschoten op; en toen hij dit bleef voort zetten, kerkte weldra een groot gedeelte van zijn vroegere gemeente, wel 5 a 600 menschen, geregeld daar. Tot de leidsche magistraat, wien dit verdroot, er een einde aan maakte, door de bedreiging den predikant, die in de stad was blijven wonen, te zullen verbannen; en niet lang daarna, in Oct. 1580, door de zorg van Ysebrand Balck een definitieve schikking tot stand kwam, waarbij Petrus Cornelisz. - nadat hij en Coolhaes schuldbelijdenis zouden hebben gedaan over hun vroeger optreden, - in zijn ambt werd hersteld. Eind November teruggekeerd uit Middelburg, waar hij intusschen voor eenigen tijd hulp was gaan verleenen, heeft hij toen echter zijn dienst te Leiden toch niet lang meer waargenomen. In 1581, toen de Synode van Middelburg Coolhaes' meeningen had afgekeurd, maar deze desniettegenstaande toch nog een eerste rol bleef spelen te Leiden, legden zoowel Petrus Cornelisz. als zijn ambtgenoot Hallius hun werk neer.

Eerst in aanmerking gekomen voor Brugge en tegelijkertijd ook voor de vluchtelingenkerk te Frankenthal, waar men hem echter verkeerdelijk te Delft meende, waarschijnlijk door verwarring met Arnoldus Cornelii - reeds vroeger was hij eens naar den Briel beroepen, maar toen wilde Leiden hem niet laten gaan - volgde hij een jaar later het beroep naar Delfshaven op, waar hij tot 1591 heeft gestaan, om toen naar Schiedam en vandaar - niet vóór 1594, volgens Knappert zelfs niet vóór 1598 - naar Enkhuizen te trekken. Aug. 1620 verscheen hij nog op de provinciale Synode van Noord-Holland, en de meermalen voor hem opgegeven sterfdatum 1619 moet dus minstens met een jaar verlaat. Sub 20 Mrt. 1578 komt in het leidsche album de inschrijving van zijn naam voor.

Geschreven heeft Petrus Cornelisz. niet. De werken, waarvan hij wel als auteur wordt opgegeven zijn van zijn ambtgenoot, die predikant is geweest te Alkmaar (hieronder). Toch moet hij een om zijn kennis geacht man zijn geweest, want de Synode van Dordrecht benoemde hem in 1618 met Rolandus en Faukelius tot vertaler van het Nieuwe Testament. Zijn vrouw heette Ermgarde Martijn Roelofsdr.,kleindochtervanzekereClaesgen Florisdr. van Leeuwen. Zijn testament, d.d. 3 Apr. 1573, is te vinden in het notarieel protocol van Jan van Hout.

Zie: H.C. Rogge, Caspar Jansz. Coolhaes (Amst. 1856-58) register in voce; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895) register in voce; P.J.Wyminga, Festus Hommius (Leiden 1899) 319, 320; Werken derMarnix-vereeniging S.III D.II 103, 170, 185; Reitsma en van Veen, Acta I, II en III registers in voce; Rathsprotocollen sub 2 Mrt. 1582 (Stadtarchiv Frankenthal); G. Brandt, Historie der Reformatie (Amst. 1671) I, 650, 654; L. Knappert, De opkomst van het Protestantisme in een Noord-Nederlandsche Stad (Leiden 1908) 268, 269; Oud-HollandXXVI (1908) 106 n. 1.

van Schelven

< >