CAMPHUYSEN (Govert Dircksz.), zoon van Dirck (II kol. 293) en Anna van Alendorp, is omstreeks 1624 geb. en 4 Juli 1672 te Amsterdam van uit zijn huis aan de Oudeschans in de Nieuwe Kerk begr. Toen zijn vader al 9 Juli 1627 gestorven was, is zijn moeder met haar gezin waarschijnlijk naar Amsterdam getrokken, waar hij 11 Sept. 1643 als portretschilder genoemd wordt. Hij ondertrouwde er 9 Febr. 1647, wonende op de Lindengracht, met Nelletje Francken.In 1648 woonde hij in de Roosestraat, en 16 Maart 1650 kocht hij het poorterrecht. Spoedig daarna is hij uit de stad vertrokken. Toen 4 Maart 1652, waarschijnlijk wegens schulden, een inventaris van den inboedel van zijn huis - hij woonde toen in Kalverstraat opgemaakt werd, was hij waarschijnlijk al in Zweden, waar hij in Mei en Nov. 1655 werkzaam was voor koningin Hedwig Eleonora. Hij schilderde er vele portretten, waarvan dat van Olof Larsson door D. Padtbrugge gegraveerd is. Tot in 1663 komt hij nog te Stockholm voor, maar in Mei 1665 woonde hij weer in Amsterdam. Een geliefkoosd motief voor zijn schilderijen was een stal met gekheidmakende boeren en boerenmeiden; een zeer fraai en 1650 gedateerd voorbeeld hiervan is in het museum te Brussel, andere zijn o.a. in de musea te Amsterdam, St. Petersburg en Kassei. Dit laatste stuk was vroeger toegeschreven aan Paulus Potter, wiens werk ook met andere schilderijen van Camphuysen punten van overeenkomst toont. Nog zijn er interieurs en landschappen van hem in verschillende andere musea (o.a. te Rotterdam, Breslau, Praag, Kopenhagen, Rijssel en Dulwich). Een bijzonder fraai landschap met de bouwvallen van het huis te Cleef bij Haarlem is in het Wallacemuseum te Londen. Hij heeft ook een ets gemaakt, een studie voor een koe. Als leerlingen van hem worden Regardus de Groot en Jan. Pietersz. Opperdoes (1648) genoemd.
Zie: Oud-HollandIII, 73; XXI, 203-216; P. Scheltema, Rembrandt(Amsterdam 1853) 70;O.Granberg, Inventaire général des trésors d'art en Suède I, 63-65; Thieme und Becker, Allg. Lex. bild. Künstler, in voce.
Moes