NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Bouricius, jacobus (1)

betekenis & definitie

BOURICIUS (Jacobus) (1), geb. te Dokkum, overl. te Leeuwarden 3 Dec. 1622. Zijn geboortejaar is onzeker; in zijn hieronder genoemd boek Advocatus schrijft hij: ‘mihi, annum sexagesimum secundum agenti’. Het boek is verschenen in 1606, de voorrede echter gedateerd 1 Jan. 1604. Zijn studiën ving hij aan te Leuven. Daarna bezocht hij de beroemde hoogeschool te Bologna, waar hij den graad van doctor in de beide rechten verkreeg. Vandaar ging hij, met het doel de fransche taal grondig te leeren, naar Dole, waar hij de praktijk als advocaat in een belangrijke strafzaak begon: de verdediging van een vlaamsch jongeling, die - op reis naar Italië - in dronkenschap misdreven had, en slechts met groote moeite uit harde gevangenschap verlost werd. Verder naar het noorden reizende, vertoefde hij eenigen tijd te Mechelen, waar hij als advocaat bij den Grooten Raad was ingeschreven. In 1572 te Leeuwarden teruggekeerd, vestigde hij zich als advocaat bij hetfriesche Hof. Mede door zijn kennis van de fransche taal kwam hij spoedig in de praktijk, welke hij gedurende lange jaren èn in straf- èn in civiele zaken met roem heeft uitgeoefend. De lijst der advocaten bij het Hof wordt met zijn naam geopend, met de bijvoeging ‘Ordinis Advocatorum primicerius’. Na meer dan dertigjarige werkzaamheid trok hij zich uit de praktijk terug: ‘causis agendis abstineo’ schrijft hij in zijn Advocatus. Echter niet tot rust: behalve door de samenstelling van een reeks geschriften maakte hij zich gedurende zijn overige levensjaren nuttig door vervulling van den post van syndicus van Leeuwarden.

Zijn groot gezag als advocaat kan blijken uit zijn benoeming om als vertegenwoordiger der balie deel te nemen aan de beraadslagingen over de ontwerpen van een nieuwe friesche codificatie (1601). De commissie was spoedig met haar werk gereed, waarna het wetboek als Statuten, Ordonnantiën en Costumen

van Friesland van 1602 werd ingevoerd om gedurende meer dan een eeuw als wet te gelden.

Bouricius is tweemaal gehuwd: 1o. met Jetske Gysberti; 2o. met Baukje Buygers. Uit het eerste huwelijk had hij een zoon Gijsbert, uit het tweede een zoon Hector (1) heide kol. 157.

Van zijn op lateren leeftijd samengestelde geschriften verdienen het meest de aandacht zijn op rijpe ervaring steunende beschouwingen over de plichten en de ambtsvervulling van den advocaat, zoo bij de behandeling van civiele zaken als bij de verdediging van strafrechtelijk beklaagden. De civiele praktijk beschreef hij in zijn: Advocatus (Leov. 1606), de strafpraktijk in: Captivus sive Enchiridion Defensionum (1610). De strekking van het eerstgenoemde werk is, naar de schrijver in de epiloog mededeelt, niet om de reeds vaak behandelde klassieke twistvragen tot oplossing te brengen (b.v. of het advocatenberoep geoorloofd is en hoe over het salaris te denken), maar om vast te stellen ‘quid advocatus et facere et vitare debeat’. De Captivus ademt een humanen geest; als motto is gekozen: ‘Perirettotus orbis, nisi misericordia iram finiret’ (Seneca). Beide geschriften zijn meermalen herdrukt, Advocatus: Leov. 1643, aldaar 1650, Harl. 1666; Captivus: Leov. 1644, Harl. 1665, benevens van beide eenige uitgaven in Duitschland en een herdr. in de Opera Juridica (Amst. 1701) van Johannes enJacobus Bouricius.Als derde in de rij zijner rechtsgeleerde geschriften is te noemen een aan zijn zoon Hector opgedragen: Libersingularis, sive Panegyricus ad Pandectas luris Civilis, earumque authores, et praecipue ad Ulpianum (Leov. 1613). Zijn in de opdracht uitgesproken voornemen om nog meer soortgelijke verhandelingen te publiceeren is niet tot verwezenlijking gekomen. Een lofdicht vóór het boek stelt den schrijver zelfs op één lijn met Azo, Baldus en Bartolus de Saxoferrato.

Behalve zijn juridische geschriften verschenen van zijn hand een aantal theologische meditatiën en dialogen, opgesomd bij de Wal.

Achter de Apologia Suffridi Petri .... pro Antiquitate et Origine Frisiorum (Fran. 1603) bevindt zich een brief van hem aan Suffridus Petri van 1590.

Een geschilderd portret bij Douair. v. Welderen baronesse Rengers, Huize ‘de Ehse’, bij Almen.

Zie: Jac. Bouricii Advocatus (1606) 116, 150; (1701) 134-5, 174; G. de Wal, Oratio de claris Frisiae JCtis, ann. 237-243.

van Kuyk

< >